3.1.In dit hoger beroep kan zowel in de procedure [appellante] - [geïntimeerde 2] als in de procedure [appellante] - [geïntimeerde 1] worden uitgegaan van de volgende, in hoger beroep vaststaande feiten.
In 2007 was [de vennootschap 2] eigenaar van een aantal onroerende zaken waaronder het toentertijd door [supermarkt] gehuurde distributiecomplex met erf en ondergrond en verdere aanhorigheden te [plaats] ( [gemeente] ). Enig aandeelhouder van deze vennootschap was [de vennootschap 3] .
Bij overeenkomst van 15 oktober 2007 heeft [de vennootschap 3] aan [de vennootschap 4] , dan wel nader te noemen meester, voormeld distributiecentrum voor een bedrag van € 3.100.000,-- verkocht. Bij het aangaan van de koopovereenkomst werd [de vennootschap 3] vertegenwoordigd door [de vennootschap 5] , terwijl laatstgenoemde BV werd vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde] . Voormelde overeenkomst kon worden ontbonden indien de aankoop van de vennootschap waarin het gekochte op dat moment was ondergebracht niet zou worden geëffectueerd.
Bij notariële akte van 19 december 2007 heeft [de vennootschap 3] de aandelen in de vennootschap [de vennootschap 2] voor een bedrag van € 1.389.878,--verkocht en geleverd aan [de vennootschap 5] . Bij notariële akte van dezelfde dag heeft [de vennootschap 2] het distributiecentrum voor een bedrag van
€ 3.100.000,-- aan [de vennootschap 6] geleverd. Als gevolg daarvan realiseerde [de vennootschap 2] in 2007 een fiscale boekwinst van € 2.680.400,--, waarover zij in beginsel € 683.502,-- aan vennootschapsbelasting verschuldigd was.
[geïntimeerde 1] heeft in opdracht van [de vennootschap 5] in 2007 naar aanleiding van bovengenoemde transacties positief geadviseerd over het vormen van een herinvesteringsreserve ter zake van de behaalde boekwinst en de voorwaarden waaronder dat mogelijk was. Daarmee zou moeten worden voorkomen dat voormelde heffing onmiddellijk diende te worden betaald. Na 2007 heeft [geïntimeerde 1] geen werkzaamheden meer voor [de vennootschap 5] verricht of bemoeienis met deze kwestie gehad.
[geïntimeerde 2] heeft als adviseur en accountant werkzaamheden voor [de vennootschap 5] verricht. Zo heeft zij in de op 19 januari 2009 over het jaar 2007 namens [de vennootschap 2] gedane aangifte vennootschapsbelasting de herinvesteringsreserve van € 2.680.400,-- opgenomen zoals indertijd door [geïntimeerde 1] was geadviseerd.
De inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur) heeft bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2007 de aangifte gecorrigeerd in die zin dat [de vennootschap 2] over de voornoemde boekwinst alsnog vennootschapsbelasting verschuldigd is.
Op 28 december 2010 is aan [de vennootschap 2] de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2007 opgelegd naar een bedrag van € 832.777,--, waarvan een bedrag van € 683.502,-- ziet op de boekwinst zoals hierboven onder c is omschreven.
Bij schrijven van 31 januari 2011 en 9 februari 2011 heeft [geïntimeerde 2] namens [de vennootschap 2] bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. De Inspecteur heeft bij brief van 1 juni 2011 het bezwaar niet gehonoreerd.
Tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur heeft [geïntimeerde 2] bij schrijven van 5 juli 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank te Breda (sector bestuursrecht, team belastingrecht) zonder daarbij de gronden van het beroep te vermelden. Bij uitspraak van voormelde rechtbank van 7 oktober 2011 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van de gronden van het beroep. Nadat [geïntimeerde 2] namens [de vennootschap 2] tegen deze uitspraak bij schrijven van 22 november 2011 verzet had aangetekend, heeft de rechtbank bij beslissing van 10 februari 2012 het verzet ongegrond verklaard. Tenslotte is het door [de vennootschap 2] daartegen ingestelde cassatieberoep bij arrest van 5 oktober 2012 van de Hoge Raad ongegrond verklaard. Als gevolg daarvan werd de op 28 december 2010 aan [de vennootschap 2] opgelegde vennootschapsbelastingaanslag onherroepelijk.
Uit het schrijven van 12 november 2012 van [de vennootschap 2] (op dat moment [de vennootschap 7] geheten) - het hof zal in het navolgende de vennootschap aan blijven duiden als [de vennootschap 2] - aan [geïntimeerde 2] valt af te leiden dat zij laatstgenoemde aansprakelijk acht voor de uit de desbetreffende aanslag voortvloeiende schade. [geïntimeerde 2] heeft voormelde beroepsfout erkend, maar heeft daaraan toegevoegd dat zij niet schadeplichtig is nu - kort gezegd - geen herinvesteringsreserve gevormd had kunnen worden en er daarom geen causaal verband bestaat tussen de beweerdelijke normschending van [geïntimeerde 2] en de mogelijk geleden schade aan de zijde van [de vennootschap 7] en [de vennootschap 5] .
Tot eind 2013 is over de gerezen problematiek gecorrespondeerd tussen [de vennootschap 5] , [de vennootschap 2] , [geïntimeerde 2] en haar aansprakelijkheidsverzekeraar. Desgevraagd heeft [geïntimeerde 1] bij schrijven van 5 november 2013 haar visie gegeven over haar begeleiding bij de aankoop van de aandelen van [de vennootschap 2] .
Bij e-mailbericht van 24 januari 2014 heeft mr. [gemachtigde] , kennelijk namens [de vennootschap 2] , [geïntimeerde 1] aansprakelijk gesteld voor het geven van een onjuist advies in 2007 met betrekking tot de vorming van een herinvesteringsreserve. [geïntimeerde 1] heeft iedere aansprakelijkheid voor haar in 2007 gegeven advisering van de hand gewezen.
De Inspecteur heeft bij schrijven van 27 januari 2014 aan [de vennootschap 2] medegedeeld dat de correctie en de daarop gevolgde aanslag met betrekking tot de vrijval van de herinvesteringsreserve terecht niet is opgelegd op grond van artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) maar op andere gronden.
[de vennootschap 5] en [de vennootschap 2] hebben, zo blijkt uit een schrijven van 28 maart 2014, met de ontvanger van de Belastingdienst een regeling getroffen als gevolg waarvan laatstgenoemde bereid is de invordering van de aanslagen op te schorten teneinde [de vennootschap 2] de gelegenheid te bieden te entameren “procedures te voeren en af te ronden”.
Bij akte van cessie van 9 mei 2014 hebben [de vennootschap 8] , [de vennootschap 5] en [de vennootschap 2] , allen vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde] , de in de akte nader omschreven vorderingen overgedragen aan [appellante] .
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellante] in eerste aanleg gevorderd:
- te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, dan wel [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] aansprakelijk zijn/is voor de door [appellante] geleden en te lijden schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend krachtens de wet;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, danwel [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [appellante] te betalen de kosten van deze procedure (voor zover zij niet hoofdelijk aansprakelijk zijn, dient daaronder ook te worden verstaan de gevallen proceskosten aan de zijde van de gedaagde die niet aansprakelijk is), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien niet binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot betaling wordt overgegaan;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, dan wel [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] te veroordelen om binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [appellante] te betalen de nakosten van deze procedure, voor een totaalbedrag van € 131,00 zonder betekening, dan wel voor een bedrag van € 199,00 indien betekening van het vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien niet binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis tot betaling wordt overgegaan.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellante] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] een onjuist advies heeft verstrekt, inhoudende dat onder de gegeven omstandigheden een herwaarderingsreserve op de balans van [de vennootschap 2] kon worden opgenomen en dat [geïntimeerde 2] de belangen van deze BV in de fiscale procedure niet naar behoren heeft behartigd door een termijn tot aanvulling van beroepsgronden onbenut te laten verstrijken.
3.2.3.Zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Deze verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis in incident van 27 mei 2015 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellante] tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, inhoudende een voorschot op de schadevergoeding, afgewezen.
3.2.5.In het eindvonnis van 2 december 2015 heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De vorderingen jegens [geïntimeerde 1] zijn afgewezen omdat [appellante] niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd bij [geïntimeerde 1] met als gevolg dat zij geen beroep meer kan doen op enig gebrek in de prestatie van [geïntimeerde 1] (artikel 6:89 BW). De vorderingen jegens [geïntimeerde 2] zijn afgewezen omdat [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan; zij heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld om te kunnen concluderen dat een voldoende causaal verband bestaat tussen de beroepsfout en de mogelijke schade. (de volgende zin kan dan weg: [de vennootschap 2] op 31 december 2007 daadwerkelijk voornemens was het vervreemde bedrijfsmiddel te vervangen en wat door laatstgenoemde concreet is gedaan om aan dit voornemen gestalte te geven.)