Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3841077 / 15-678)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het herstelexploot van 29 februari 2016;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met één productie;
- de brief met de bijlagen X t/m XIV van de advocaat van de man d.d. 10 mei 2017;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
De ondergetekenden:
- de man heeft op grond van artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst een vordering op de vrouw in verband met zijn inbreng ter grootte van € 40.000,-- minus de inbreng van de vrouw ad € 10.000,--. Die vordering komt neer op een bedrag van (€ 30.000,-- : 2 =) € 15.000,--;
- de man heeft voorts voor de vrouw aan telefoon- c.q. internetkosten een bedrag van € 722,97 betaald in de periode waarin de vrouw zich het exclusieve gebruik van de woning en die voorzieningen had toegeëigend. Dat bedrag moet de vrouw aan de man terugbetalen.
- ook heeft de man een vordering op de vrouw ad € 8.596,14. Vanaf oktober 2012 had de vrouw het exclusieve gebruik van de gezamenlijke woning. Dit impliceert dat zij ook de volledige (vaste) lasten zou moeten dragen, wat zij niet heeft gedaan. De man heeft tot augustus 2013 nog € 8.596,14 aan lasten betaald, zodat de vrouw dat bedrag (€ 8.596,14) moet terugbetalen.
- de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan de man, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen in hoofdsom een bedrag van € 722,97;
- de proceskosten gecompenseerd;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
man– samengevat – het volgende aan.
vrouwvoert hiertegen, samengevat, het volgende verweer. Op 8 mei 2009 werd de samenlevingsovereenkomst ten overstaan van de notaris gepasseerd. Daags daarna, op of omstreeks 12 mei 2009, werd door de man en de vrouw de tweede, nadere overeenkomst gesloten en getekend. Deze overeenkomst betreft een aanvulling op de samenlevingsovereenkomst. De nadere overeenkomst bepaalt op welke wijze de eigen investeringen van partijen dienen te worden teruggenomen, alsmede dat bij onderwaarde van de woning de investeringen vervallen en dat het tekort door partijen ieder voor de helft dient te worden voldaan en gedragen. Van een schuldbekentenis is dan ook geen sprake. Nergens staat in de tweede overeenkomst dat de vrouw de inbreng van de man van € 40.000,- dan wel een gedeelte hiervan in geval van onderwaarde moet vergoeden.
hofoverweegt als volgt.
NJ1981, 635):
WPNR2013 (6966), p. 194 (sub 14) en L.C.A. Verstappen in zijn noot onder HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1871,
NJ2015, 481 (sub 7)), inhoudende dat indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning gezamenlijk wordt verkregen, de partij die uit eigen middelen meer dan zijn aandeel van de koopsom heeft betaald, voor de helft van dat meerdere een vordering heeft op de ander. Het modelkarakter van de clausule blijkt ook uit het feit dat daarin wordt gerefereerd aan een nog te verkrijgen woning, terwijl de woning van partijen (waar het hier om gaat) al ruim drie jaar voor totstandkoming van de samenlevingsovereenkomst werd verkregen. Het bedrag dat partijen uit eigen middelen hebben besteed aan de koopsom van de woning (€ 40.000,-- (de man); € 10.000,-- (de vrouw)) wordt evenmin genoemd.
manheeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd.
vrouwheeft het volgende verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt.
4.De uitspraak
T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 maart 2018.