In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een informatiebeschikking die aan belanghebbende is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De informatiebeschikking is gebaseerd op artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en betreft de administratieplicht van de vennootschap onder firma (Vof) waar belanghebbende vennoot van was. De Vof had onvoldoende kasadministratie bijgehouden, wat leidde tot onregelmatigheden in de financiële verslaglegging. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft vastgesteld dat de informatiebeschikking terecht was opgelegd, omdat de Vof niet voldeed aan de administratieplicht. Echter, het Hof heeft de informatiebeschikking gedeeltelijk vernietigd, omdat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken had overgelegd, met name de vermogensvergelijkingen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de kosten van het bezwaar en de proceskosten aan de zijde van belanghebbende toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en volledige administratie voor belastingplichtigen en de verantwoordelijkheden van vennoten in een Vof.