Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 en een beschikking voor de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015. De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2012 vastgesteld op € 27.313, waarbij een uitkering van het UWV als inkomsten uit vroegere arbeid is aangemerkt. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking Zvw, maar dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen gronden van bezwaar heeft ingediend. De Rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 17 april 2019 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar het Hof heeft geoordeeld dat de aanslag IB/PVV 2012 terecht is opgelegd en dat de Inspecteur niet verplicht is om stukken van de communicatie met het UWV over te leggen. Het verzoek om kwijtschelding van belastingschulden en schadevergoeding is eveneens afgewezen, omdat deze verzoeken buiten de procedure vallen. Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, waarbij de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.