Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de rolbeslissing van 26 maart 2019;
- de akte van uitlating van appellant met producties;
- de antwoordakte van geïntimeerde.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de appellant, handelend onder de naam [onderneming], tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen op 13 december 2018. De appellant heeft op 21 januari 2019 verzocht om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis. Dit verzoek is door de kantonrechter ingewilligd bij vonnis van 21 maart 2019, waardoor de appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep. De rolbeslissing van het hof op 26 maart 2019 heeft vastgesteld dat het bestreden vonnis een tussenvonnis is en dat de appellant zich kon uitlaten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De procedure heeft geleid tot een verdere beoordeling waarbij de appellant producties heeft ingediend. Het hof heeft vervolgens besloten om de zaak te verwijzen naar de rol van 25 juni 2019 voor memorie van grieven. De uitspraak van het hof is gedaan op 14 mei 2019 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. De betrokken advocaten zijn mr. L. Opsteen voor de appellant en mr. L.M. Dressel voor de geïntimeerde.