ECLI:NL:GHSHE:2019:2105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.195.968_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na diefstal van een auto, met bewijswaardering van getuigenverklaringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] naar aanleiding van een geschil over schadevergoeding na de diefstal van een auto. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 11 juni 2019 uitspraak gedaan. De zaak betreft een tussenuitspraak van 24 april 2018, waarin het hof oordeelde dat de grieven van [appellante] falen voor wat betreft [geïntimeerde 1], maar dat zij wel bewijs mocht leveren tegen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. [appellante] stelde dat er een afspraak was gemaakt met [geïntimeerde 2] dat haar auto, een Mercedes, 's avonds binnen in het bedrijfspand van [carcleaning] zou worden gestald. Tijdens de procedure heeft [appellante] getuigen laten horen die deze afspraak bevestigden. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] voldoende bewijs opleverden voor de gemaakte afspraak. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] contractueel tekortgeschoten zijn door de auto niet binnen te plaatsen, wat leidde tot de diefstal van de auto. [appellante] vorderde schadevergoeding van € 18.500,00, maar het hof wees deze vordering af omdat deze was gebaseerd op een verouderd taxatierapport. Uiteindelijk werd een schadevergoeding van € 15.000,00 toegewezen, alsook de wettelijke rente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft [geïntimeerde 1] en vernietigde het voor [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3].

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.195.968/02
arrest van 11 juni 2019
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. H.J.W. Weekers te Roermond,
tegen

1.[verzekeringen] Verzekeringen B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

advocaat: mr. W.A.M Rupert te Rotterdam,
2.
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
3.
[geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 april 2018 hier over. In dat tussenarrest is geoordeeld dat de grieven 1 en 3 (voor zover betrekking hebbend op [geïntimeerde 1] ) falen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Voor zover de grieven betrekking hebben op [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] heeft het hof in het tussenarrest geoordeeld dat [appellante] wordt toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat door of namens [appellante] met [carcleaning] /de heer [geïntimeerde 2] in of omstreeks juli 2012 de afspraak is gemaakt dat de personenauto van [appellante] , merk Mercedes, kenteken [kenteken] gedurende de periode dat [geïntimeerde 2] de auto voor [appellante] zou proberen te verkopen, ’s avonds binnen in het bedrijfspand van [carcleaning] zou worden gestald.
Daarop heeft [appellante] de volgende getuigen laten horen:
- de heer [getuige 1] (de zoon van [appellante] );
- de heer [getuige 2] ,
- de heer [getuige 3] .
1.2
Vervolgens heeft [appellante] afgezien van het nemen van een memorie na enquête. Daarna heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat met [carcleaning] in de persoon van [geïntimeerde 2] is afgesproken dat de Mercedes 450 SL met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) ’s nachts binnen in het bedrijfspand zou worden gestald. [getuige 1] heeft verklaard dat hij tegen [geïntimeerde 2] heeft gezegd dat
‘hij wel moest zorgen dat de auto binnen gezet zou worden. [geïntimeerde 2] zei dat dat goed was en dat hij de auto ’s avonds binnen zou zetten.’Deze verklaring wordt bevestigd door de verklaring van [getuige 2] , die heeft verklaard:
‘Ik stond in de deuropening van het kantoor. [getuige 1] heeft in dat kantoor vaak gezegd dat de auto ’s avonds binnen gezet moest worden in verband met het risico op diefstal. De baas heeft daarop geantwoord dat de auto altijd ’s avonds binnengezet zou worden.’
Met deze verklaringen is [appellante] geslaagd in het bewijs van haar stelling dat door of namens [appellante] met [carcleaning] /de heer [geïntimeerde 2] in of omstreeks juli 2012 de afspraak is gemaakt dat de auto van [appellante] gedurende de periode dat [geïntimeerde 2] de auto voor [appellante] zou proberen te verkopen, ’s avonds binnen in het bedrijfspand van [carcleaning] zou worden gestald.
2.2.
Van de getuige [getuige 3] bevinden zich twee schriftelijke verklaringen in het dossier. De ene verklaring is in het geding gebracht door [appellante] , de andere door [geïntimeerde 2] . Deze verklaringen lijken elkaar tegen te spreken. De getuige [getuige 3] heeft ook ter zitting van het hof een verklaring afgelegd. Ook in deze verklaring is de getuige [getuige 3] niet erg duidelijk over wat hij nu wel of niet weet van de afspraken tussen [getuige 1] en [geïntimeerde 2] . Gelet op de tegenstrijdigheden en onduidelijkheden in diens verklaringen heeft het hof deze verklaringen niet gebruikt voor het bewijs.
2.3.
Door de auto in strijd met de gemaakte afspraken niet binnen te plaatsen zijn [carcleaning] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] contractueel tekortgeschoten jegens [appellante] . [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn gehouden de schade als gevolg van dit tekortschieten te vergoeden.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto is gestolen vanaf het parkeerterrein van [carcleaning] . Als gevolg van deze diefstal heeft [appellante] schade geleden.
[appellante] vordert een bedrag ter zake schadevergoeding ter hoogte van primair een bedrag van € 18.500,00, althans subsidiair € 15.000,00, althans een door het hof in goede justitie te begroten bedrag. Het primair gevorderde bedrag is de getaxeerde waarde conform het taxatierapport van 16 juli 2010. Het subsidiair gevorderde bedrag van € 15.000,00 betreft het bedrag waarvoor [carcleaning] zou proberen om de auto minimaal te verkopen.
2.5.
Het hof wijst de primaire vordering af omdat deze is gebaseerd op een taxatierapport dat ten tijde van de diefstal op 5 november 2012 ruim twee jaar oud was. Onvoldoende duidelijk is dat de auto ten tijde van de diefstal nog diezelfde waarde had.
[appellante] heeft onweersproken gesteld dat zij [carcleaning] de opdracht had gegeven de auto voor minimaal € 15.000,00 ter verkopen. Als gevolg van de diefstal kan de auto niet meer voor dit bedrag verkocht worden, dus heeft [appellante] schade geleden ter hoogte van dit bedrag. Het hof zal de schadevergoeding tot dit bedrag van € 15.000,00 dan ook toewijzen. Als ook niet weersproken zal het hof de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding toewijzen.

3.De slotsom

De grieven 1 en 3, voor zover betrekking hebbend op [geïntimeerde 1] , falen. Grief 2 en grief 3, voor zover betrekking hebbend op [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , slagen. Het bestreden vonnis zal voor zover het [geïntimeerde 1] betreft worden bekrachtigd en voor zover het [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] betreft worden vernietigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] veroordelen in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] . De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.957,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt x tarief II)
Het hof zal [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] veroordelen in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep aan de zijde van [appellante] . De kosten voor de procedure aan de zijde van [appellante] in eerste aanleg zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 102,27
- griffierecht € 462,00
totaal verschotten €
564,27
- salaris advocaat € 600,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellante] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 96,01
- griffierecht € 718,00
- getuigentaxen € 172,50 (37,50 + 70,00 + 65,00)
totaal verschotten €
986,51
- salaris advocaat € 2.685,00 (2 ½ punten x tarief II)
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten aan de zijde van [appellante] en de nakosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond (rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) van 13 januari 2016, behoudens voor zover het [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] betreft, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 15.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2014;
veroordeelt [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 564,27 voor verschotten en op € 600,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 986,51 voor verschotten en op € 2.685,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na datum van deze uitspraak;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] vastgesteld op € 1.957,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] , begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.I.M.W. Bartelds en E.H. Schulten, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.
griffier rolraadsheer