3.1Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Bij schriftelijke huurovereenkomst van 9 juli 2005 heeft [appellant] per 1 juli 2005 aan [geïntimeerde] verhuurd de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW aan de [adres] te [vestigingsplaats] , bestemd om te worden gebruikt als sportschool.
De huurprijs bedroeg bij aanvang op jaarbasis € 18.000,= en diende maandelijks met € 1.500,= bij vooruitbetaling te worden betaald.
In artikel 2.1 van de huurovereenkomst is opgenomen dat daarvan deel uitmaken de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (ROZ 2003). Daarbij is vermeld dat de inhoud van deze algemene bepalingen partijen bekend is en dat huurder en verhuurder een exemplaar van de algemene bepalingen hebben ontvangen. De bladzijde waarop deze bepaling staat is door beide partijen geparafeerd.
De laatste bladzijde van de huurovereenkomst is door beide partijen ondertekend. Op de plaats waar ruimte is voor de afzonderlijke handtekening van de huurder voor de ontvangst van een eigen exemplaar van de algemene bepalingen, staat geen handtekening of paraaf.
In artikel 4.4 van de huurovereenkomst is bepaald dat indexering van de huurprijs plaatsvindt overeenkomstig 9.1 tot en met 9.4 van de algemene bepalingen. Daarin is onder meer bepaald dat het voor de geldigheid van een nieuwe geïndexeerde prijs niet nodig is dat van een door te voeren of doorgevoerde indexering tevoren een afzonderlijke mededeling aan huurder is gedaan (9.3).
Artikel 18.2 van de algemene bepalingen bevat een boetebeding dat inhoudt dat ingeval van niet tijdige betaling door de huurder deze een boete van minimaal € 300,= per maand verbeurt.
In de periode 2015, 2016 en 2017 heeft [geïntimeerde] de huurpenningen niet tijdig en volledig voldaan, zoals weergegeven in het overzicht in punt 9 van de dagvaarding in eerste aanleg. In juli 2017 bedroeg de huurachterstand € 7.500,=.
Bij brief van 3 juli 2017 heeft de gemachtigde van [appellant] onder verwijzing naar de algemene bepalingen [geïntimeerde] gesommeerd de huurachterstand en de daarna volgende huurtermijnen te voldoen. [geïntimeerde] heeft dat niet gedaan.
Op 13 juli 2017 heeft [appellant] conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken en een bankrekening van [geïntimeerde] .