Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“U heeft mij de opdracht verstrekt om uw belangen te behartigen terzake de problematiek verband houdende met uw arbeidsovereenkomst met Bouwbedrijf [bouwbedrijf] .”. Onder het kopje “
UITVOERING OPDRACHT” is onder meer opgenomen:
“1. De door mij in verband met de opdracht te verrichten werkzaamheden beogen tot het resultaat te leiden, dat de wederpartij u een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (moeten) verlenen.” (zie ook productie 2 inleidende dagvaarding). [appellant] heeft in opdracht van [geïntimeerde] [bouwbedrijf] gedagvaard in kort geding en kort samengevat gevorderd dat [geïntimeerde] weer toegelaten wordt tot zijn werk bij [bouwbedrijf] omdat hij door de vele opvolgende uitzendovereenkomsten een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met [bouwbedrijf] . Bij vonnis van 2 november 2012 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] afgewezen onder meer omdat de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] met [bouwbedrijf] is opgezegd tegen 1 oktober 2011 waartegen [geïntimeerde] niet heeft geageerd. Die opzegging is door [bouwbedrijf] gedaan zonder toestemming van het UWV WERKbedrijf. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] binnen de in artikel 9 lid 3 BBA genoemde termijn van zes maanden een beroep gedaan heeft op die vernietigingsgrond zodat voorshands aangenomen moet worden dat, los van de vraag of het gaat om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd, er rechtsgeldig een einde gekomen is aan de arbeidsverhouding tussen [bouwbedrijf] en [geïntimeerde] . Per e-mail van 11 november 2012 heeft [geïntimeerde] de overeenkomst van opdracht met [appellant] beëindigd. Bij brief van 27 december 2012 heeft Das Rechtsbijstand (hierna: Das) als gemachtigde van [geïntimeerde] Man@Work bericht zich te beroepen op de vernietigbaarheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst van 25 juli 2012 en vermeld dat [geïntimeerde] bereid en beschikbaar is tot het verrichten van arbeid. Ook heeft Das loon gevorderd. Bij e-mailbericht van 15 januari 2013 is [geïntimeerde] door Man@Work opgeroepen om zijn werkzaamheden te hervatten. Vanaf 17 januari 2013 verricht [geïntimeerde] weer werkzaamheden voor Man@Work. Voor de periode van 25 juli 2012 tot 27 december 2012 heeft [geïntimeerde] geen loon ontvangen van Man@Work omdat hij zich voor die periode niet expliciet bereid en beschikbaar heeft gehouden om werkzaamheden te verrichten. Bij brief van 6 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] onder meer aansprakelijk gesteld voor zijn misgelopen brutoloon over voornoemde periode van in totaal € 4.511,81. Ook heeft [geïntimeerde] een klacht ingediend bij de Orde van Advocaten over [appellant] welke klacht is doorgeleid naar de Raad van Discipline. Bij beslissing van 21 september 2014 heeft de Raad van Discipline de klacht betreffende het feit dat [appellant] geen oog heeft gehad voor de relatie tussen [geïntimeerde] en Man@Work gegrond bevonden. [appellant] is de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
grieven één tot en met drieworden verworpen. Voor zover [appellant] in zijn toelichting op de
tweede griefbetoogt dat het kort geding vonnis van 2 november 2012 niet juist zou zijn, volgt het hof [appellant] daarin niet. Dat doet immers niet af aan de hiervoor aangenomen verplichting van [appellant] om [geïntimeerde] er (zekerheidshalve) op te wijzen dat hij zich ook jegens Man@Work beschikbaar had moeten houden om arbeid te verrichten in verband met het risico dat hij geen loon zou genieten bij een afwijzing van de vorderingen in kort geding. Dat [appellant] daarover met [geïntimeerde] heeft gesproken is niet gebleken. Overigens is tegen het vonnis in kort geding geen rechtsmiddel aangewend. Het oordeel van de kantonrechter en van het hof is in lijn met de uitspraak van de Raad van Discipline zodat de kritiek van [appellant] op de uitspraak van die Raad niet besproken behoeft te worden.
vierde griefkomt [appellant] op tegen de toegewezen schadevordering van [geïntimeerde] wegens misgelopen brutoloon van € 3.946,32. [appellant] stelt allereerst dat [geïntimeerde] zijn schade onvoldoende heeft beperkt door niet terstond na kennisneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2012 een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de beëindiging van de uitzendovereenkomst en door zich pas vanaf deze datum bereid en beschikbaar te verklaren voor het verrichten van arbeid ten behoeve van Man@Work. Dit betoog faalt. [geïntimeerde] heeft terecht opgemerkt dat hij het vonnis van de kort geding rechter niet meteen op 2 november 2012 heeft ontvangen (zie punt 61 memorie van antwoord) en dat hij enige tijd nodig heeft gehad om zich te beraden omtrent zijn juridische arbeidsrechtelijke positie. In het licht van het voorgaande verwerpt het hof het betoog dat sprake zou zijn van schending van de schadebeperkingsplicht.
grief 4slaagt. Blijkens de salarisstroken van [geïntimeerde] verdiende hij een bruto uurloon van € 14,00. Dit betekent dat het misgelopen nettoloon voor voornoemde periode schattenderwijs wordt vastgesteld op een bedrag van € 2.486,00 (zijnde het bedrag van € 3.946,32 bruto minus 37% belasting en afgerond naar beneden).
grief 4voor het overige faalt.
incidenteel hoger beroepgrieft [geïntimeerde] tegen de afwijzing door de kantonrechter in rechtsoverweging 4.6. van zijn vordering tot terugbetaling van een deel van het door [geïntimeerde] aan [appellant] betaalde honorarium over de periode december 2013 tot 1 oktober 2015. Deze grief faalt. Zoals hiervoor is overwogen kan [appellant] worden verweten dat hij [geïntimeerde] niet heeft gewezen op zijn verplichting om zich ook naar Man@Work beschikbaar voor arbeid te houden. [appellant] kan echter niet worden verweten dat hij een kortgeding heeft gevoerd tegen [bouwbedrijf] . In het licht van de omstandigheden van dit geval, waarbij [geïntimeerde] via Man@Work werk voor [bouwbedrijf] is blijven verrichten na het eindigen van zijn dienstverband bij [bouwbedrijf] , is het instellen van een vordering in kort geding navolgbaar en is geen sprake van handelen in strijd met hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.