Met de grieven 1 tot en met 7 komen [appellanten c.s.] op tegen de redenering dat het kort gezegd de bedoeling van partijen is geweest dat alle btw die [Beheer] zou kunnen terugvorderen aan ASR c.s. zou worden afgedragen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Het hof overweegt als volgt. De omstandigheid dat partijen bij de prijsonderhandelingen ervan uitgingen dat alle btw terug zou gaan naar ASR c.s., zoals ASR c.s. hebben aangevoerd, is ontoereikend om te kunnen aannemen dat daarmee ook de in geding zijnde btw over de leegstand is bedoeld. Het staat immers vast dat partijen bij het aangaan van de
koopovereenkomst er geen rekening mee hebben gehouden dat er ook btw over de leegstand
teruggevorderd zou kunnen worden. De afspraak die is gemaakt, kan daarom alleen betrekking hebben gehad op de btw waarvan beide partijen uitgingen dat die teruggevorderd zou kunnen worden. Nu beide partijen ervan uitgingen dat geen btw over de leegstand kon worden teruggevorderd, kan aan de gemaakte afspraken over de terug te vorderen btw over het verhuurde deel, geen grote betekenis worden toegekend voor terug te vorderen btw over de leegstand. De door ASR c.s. in dat verband in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen missen daarom ook relevantie.
Het gegeven dat ASR c.s. indertijd btw hebben betaald, maakt daarbij evenmin verschil, nu vaststaat dat zij zelf geen btw konden terugvragen omdat zij het verkochte steeds hebben gebruikt voor van btw vrijgestelde activiteiten. Ook fiscaal was [Beheer] niet verplicht de omzetbelasting die zij gedurende de herzieningstermijn kon terugvorderen, aan ASR c.s. af te dragen. Zonder de afspraak die partijen hebben gemaakt over de btw, had [Beheer] de btw zelf mogen houden. Met die afspraak werd dus niet een (op grond van de wet of anderszins) bestaande aanspraak van ASR c.s. (op teruggave van btw) veiliggesteld, maar werd door [Beheer] aan ASR c.s. een aanspraak toegekend. Aldus moet de afspraak worden gezien als wezenlijk onderdeel van de koopprijs en kan het ervoor worden gehouden dat deze van invloed is geweest op de hoogte van de andere onderdelen van de koopprijs. Aangenomen mag worden dat beide partijen bij het maken van de prijsafspraken een afweging hebben gemaakt welke prijs zij wilden ontvangen dan wel betalen voor het te verkopen onroerend goed. Daarover is overeenstemming bereikt. Omdat aan de omvang van het verkochte niets is veranderd, zou, wanneer nu aan ASR c.s. ook nog de gerestitueerde btw over kort gezegd de leegstand zou moeten worden afgedragen, in feite dus achteraf de prijs van het verkochte worden verhoogd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die dit zouden kunnen rechtvaardigen.
Het ligt veeleer in de rede om aan te nemen dat wanneer bij de verkoop aan partijen wel bekend zou zijn geweest dat btw over de leegstand teruggevorderd zou kunnen worden, enig ander onderdeel van de koopprijs - zoals de vaste prijs - zou zijn gewijzigd. Weliswaar hebben ASR c.s. ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat bij de vaststelling van de koopsom wordt gekeken naar de huurstromen en dat eventueel terugvorderbare btw geen invloed heeft op de koopprijs, maar deze stelling is door ASR c.s. verder niet onderbouwd.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat in een geval waarin de omzetbelastingpositie van de verkoper op de voet van artikel 37d Wet OB overgenomen kan worden, de duur van de herzieningstermijn en de eventueel terug te ontvangen omzetbelasting, geen invloed hebben op de prijsonderhandelingen.
Tegen deze achtergrond is er geen grond [Beheer] te verplichten ook de omzetbelasting die zij terug heeft ontvangen over de niet verhuurde verdiepingen af te dragen aan ASR c.s., omdat deze eenvoudigweg geen deel heeft uitgemaakt van de prijsafspraken. Dat in de koopovereenkomst niet woordelijk een beperking van de restitutieplicht is opgenomen tot herzienings-btw in verband met belaste verhuur of een uitsluiting van btw in verband met leegstand, maakt het voorgaande niet anders.