In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 januari 2019, betreft het een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam [de LLC], en [geïntimeerde] [de vennootschap] over de afspraken die partijen hebben gemaakt met betrekking tot de koop en doorverkoop van een paard. De appellant, wonende in de Verenigde Staten, is in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel, terwijl de geïntimeerde, gevestigd in [vestigingsplaats], de eiseres in het incident is. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 21 februari 2018.
De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij als gedaagde in conventie en eiser in reconventie was opgetreden. De geïntimeerde heeft in het incident een vordering ingediend tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, op basis van een vermeend gebrek in het exploot van dagvaarding. De geïntimeerde stelde dat in strijd met de wet niet was vermeld dat de zaak in de nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch zou worden behandeld.
Het hof heeft echter geoordeeld dat het bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, en dat het hoger beroep terecht was ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vordering van de geïntimeerde is afgewezen, en zij is veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van de appellant, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.