In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2019, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de koop en verkoop van aandelen. De eiseres in het incident, aangeduid als [voegende partij], heeft een incidentele vordering ingesteld tot voeging aan de zijde van de geïntimeerde, [geïntimeerde], in de hoofdzaak. De eiseres stelt dat zij belang heeft bij de procedure, omdat de uitkomst van de hoofdzaak invloed kan hebben op haar rechten, gezien haar huwelijk in gemeenschap van goederen met [geïntimeerde]. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellante, [appellante], afgewezen, wat aanleiding gaf tot het hoger beroep.
De appellante had in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] zou worden veroordeeld tot betaling van € 10.000,-, vermeerderd met rente en kosten, na een aandelenverkoop die in 2015 had plaatsgevonden. [geïntimeerde] had de betaling van de termijnen verzuimd, wat leidde tot de vordering van [appellante]. De [voegende partij] voerde aan dat zij geen toestemming had gegeven voor de koop of afbetaling van de aandelen, en deed een beroep op de vernietiging van de overeenkomst.
Het hof oordeelde dat [voegende partij] belang had bij de procedure en dat de toewijzing van de vordering tot voeging niet zou leiden tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof verwees de zaak naar de rol voor memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde] en [voegende partij].