In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door Dinotec Nederland en België B.V. tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dinotec had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde], waarbij zij onder andere een bedrag van € 25.000,- vorderde. De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 9 mei 2019 Dinotec veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [geïntimeerde]. Dinotec heeft vervolgens in hoger beroep een incidentele vordering ingediend, waarin zij primair vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en subsidiair om zekerheidstelling door [geïntimeerde]. Het hof heeft de incidentele vordering van Dinotec afgewezen, omdat er geen sprake was van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis. Het hof oordeelde dat de door Dinotec aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen. Tevens werd vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar restitutierisico bestond voor Dinotec. Het hof heeft Dinotec als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.