ECLI:NL:GHSHE:2019:4154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
200.204.269_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichting en terugvordering door Stichting Dorpshuis in geschil met Accountancy B.V. en Beheer B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Stichting Dorpshuis en de vennootschappen Accountancy B.V. en Beheer B.V. Het hof oordeelde dat de betalingen die door de penningmeester van Stichting Dorpshuis aan deze vennootschappen zijn gedaan, zonder opdracht en dus onverschuldigd zijn. De Stichting had in eerste aanleg gevorderd om terugbetaling van een bedrag van € 137.000,00, dat door de penningmeester was overgemaakt naar de rekeningen van Accountancy B.V. en Beheer B.V. Het hof heeft vastgesteld dat de penningmeester, die ook accountant was, deze betalingen heeft verricht zonder dat er een geldige opdracht van de Stichting was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling van een deel van dit bedrag, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd voor zover het de vordering van de Stichting betreft om een verklaring voor recht te geven dat een deel van de facturen niet verschuldigd was. Het hof heeft de vordering van de Stichting tot terugbetaling van reeds betaalde facturen toegewezen en verklaarde dat de Stichting niet aan Accountancy B.V. verschuldigd was voor de facturen die betrekking hadden op werkzaamheden waarvoor geen opdracht was gegeven. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en goed bestuur binnen stichtingen, vooral als het gaat om financiële verplichtingen en de rol van bestuursleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.204.269/01
arrest van 12 november 2019
in de zaak van
STICHTING DORPSHUIS [vestigingsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [Stichting Dorphuis] ,
advocaat mr. E.J. van Rijn te Rosmalen,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonend te [woonplaats] ,

2.
[accountancy] ACCOUNTANCY B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[beheer] BEHEER B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geintimeerden c.s.] dan wel afzonderlijk als respectievelijk [geïntimeerde] , [accountancy] Accountancy en [beheer] ,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 juli 2016 aangevuld bij vonnis van 7 september 2016, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [Stichting Dorphuis] als eiseres en [geintimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/310547/HA ZA 16-52)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten, zoals die ook door de rechtbank zijn vastgesteld en die door geen grief zijn bestreden, aangevuld met andere vaststaande feiten.
1. [Stichting Dorphuis] is in 1984 opgericht met als doel het beheer en de exploitatie van een
dorpshuis in [vestigingsplaats] . [Stichting Dorphuis] genereert haar inkomsten uit zaalverhuur en verkoop van drank
en spijzen. Daarnaast ontvangt ze gemeentelijke subsidie.
2. [geïntimeerde] was vanaf 1 januari 1995 penningmeester van het bestuur van [Stichting Dorphuis] .
Van 1 maart 2011 tot 11 november 2014 was hij ook (waarnemend) voorzitter van het
bestuur van [Stichting Dorphuis] . De bestuursfuncties zijn op grond van artikel 5 lid 5 van de statuten van [Stichting Dorphuis] onbezoldigde functies.
3. Op grond van artikel 5 lid 6 van de statuten van [Stichting Dorphuis] wordt [Stichting Dorphuis] in en buiten rechte
vertegenwoordigd door:
"hetzij de voorzitter en secretaris tezamen, hetzij de voorzitter en
penningmeester tezamen, hetzij de secretaris en penningmeester tezamen".
4. [geïntimeerde] was accountant. [accountancy] Accountancy - waarvan [geïntimeerde] via
[beheer] de bestuurder en enig aandeelhouder is - deed sinds het aantreden van
[geïntimeerde] als penningmeester in opdracht van [Stichting Dorphuis] tegen betaling de loonadministratie,
btw-zaken en de jaarrekening van [Stichting Dorphuis] .
5. In de periode van 8 januari 2008 tot en met 23 april 2013 verrichtte [geïntimeerde] betalingen, ten bedrage van in totaal € 137.000,00, van de bankrekening van [Stichting Dorphuis]
naar de bankrekeningen van [accountancy] Accountancy (€ 117.000,00) en [beheer] (€ 20.000,00).
6. Medio 2013 vernam [Stichting Dorphuis] van haar bank dat het saldo op haar bankrekening nog
slechts € 4.000,00 bedroeg en dat er ongebruikelijke transacties hadden plaatsgevonden.
7. Nadat [geïntimeerde] met de betalingen aan [accountancy] Accountancy en aan [beheer]
was geconfronteerd, werd in 2013 door [accountancy] Accountancy een bedrag van in totaal
€ 108.930,00 terugbetaald aan [Stichting Dorphuis] (hierna: de terugbetalingen).
8. [accountants] Accountants B.V. (hierna: [accountants] ) heeft in opdracht van [Stichting Dorphuis] onderzoek
gedaan naar alle overboekingen tussen de bankrekeningen van [Stichting Dorphuis] enerzijds en
[accountancy] Accountancy en [beheer] anderzijds in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013. Het rapport van [accountants] van 22 mei 2014 vermeldt - naast de
betalingen als bedoeld onder 5 en de terugbetalingen als bedoeld onder 7 -
een overzicht van facturen van [accountancy] Accountancy aan [Stichting Dorphuis] . De facturen zijn uit de
periode van 2007 tot en met 2013 en belopen in totaal € 28.070,30.
9. Bij brief van 11 februari 2015 aan [geïntimeerde] maakt [Stichting Dorphuis] aanspraak op een rentevergoeding over het bedrag van € 137.000,00.
10. Bij brief van 25 maart 2015 verzoekt [accountancy] Accountancy aan [Stichting Dorphuis] betaling van een bedrag van € 487,42 rekening houdend met de door [Stichting Dorphuis] gestelde renteverplichting, maar onder aftrek van nog openstaande facturen ad € 6.806,31.
11. In het jaarverslag 2009 is onder "Liquide middelen", achter "Gelden onderweg", op 31 december 2008 een bedrag van € 25.000,00 en op 31 december 2009 een bedrag van € 17.171,00 opgenomen, waar met de hand is bijgeschreven "-7.828,42".
12. De laatste pagina achter het jaarverslag 2009 is een overzicht, getiteld "Dorpshuis [vestigingsnaam] Betalingen aan [accountancy] Accountancy" (productie 27 bij conclusie van antwoord, laatste pagina). In dat overzicht zijn onder de noemer "Afboeken facturen" de volgende bedragen opgenomen: voor 2009 een bedrag van -€ 7.828,42, voor 2010 een bedrag van -€ 5.732,68 en voor 2011 een bedrag van -€ 4.508,93. In totaal dus -€ 18.070,03.
3.2 1
In de onderhavige procedure vorderde [Stichting Dorphuis] in eerste aanleg, kort samengevat, al dan niet hoofdelijk betaling van het verschil tussen € 137.000,00 (overgemaakt aan [accountancy] Accountancy respectievelijk [beheer] ) verminderd met het reeds door [accountancy] Accountancy terugbetaalde bedrag van € 108.930,00, dus een resterend bedrag van € 28.070,30, en een rentevergoeding over het hiervoor genoemde reeds terugbetaalde bedrag en het nog uitstaande bedrag. Verder de gedeeltelijke terugbetaling van een aantal in de loop der jaren reeds betaalde facturen tot een bedrag van (€ 10.808,23 minus € 5.556,99) = € 5.252,23 en een verklaring voor recht dat van de nog openstaande facturen ad
€ 20.792,41 een bedrag van € 14.028,28, althans € 11.258,21 niet was verschuldigd. Daarnaast vorderde [Stichting Dorphuis] de kosten van het inschakelen van [accountants] en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [Stichting Dorphuis] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De overheveling van bedragen tot in totaal € 137.000 aan [accountancy] Accountancy en [beheer] door [geïntimeerde] is geschied zonder recht of titel en zonder enige opdracht van [Stichting Dorphuis] . Het niet terugbetaalde bedrag vormt de door [Stichting Dorphuis] geleden schade evenals de misgelopen rentes over beide bedragen. Verder heeft [geïntimeerde] zich een betaalde bestuursfunctie aangemeten door zich zonder toestemming ook voor niet bezoldigde bestuurswerkzaamheden via [accountancy] Accountancy te laten betalen tot een bedrag van (€ 10.808,23 - € 5.556,99) = € 5.252,23. Daarnaast staan er nog facturen van [accountancy] Accountancy open tot een bedrag van € 20.792,41, waarop naast de wel overeengekomen werkzaamheden ook niet bezoldigde activiteiten prijken als hiervoor bedoeld. Om inzicht te krijgen in deze geldstromen en de daarbij door [Stichting Dorphuis] geleden schade heeft [Stichting Dorphuis] [accountants] ingeschakeld en de daarmee samenhangende kosten dienen ook betaald te worden door [geintimeerden c.s.]
3.2.3.
[geintimeerden c.s.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 6 april 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, die ook is gehouden en waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
3.2.5.
Na een comparitie van partijen heeft de rechtbank in het eindvonnis van 20 juli 2016, zoals hersteld bij vonnis van 7 september 2016, [geïntimeerde] en [beheer] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 23.444,01 vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 20.000,00, en verder [geintimeerden c.s.] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 8.780,40 vermeerderd met wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Bij aanvulling op dit vonnis heeft de rechtbank op 7 september 2016 verder [geïntimeerde] en [beheer] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 108.930,00 met dien verstande dat het verrekende bedrag van € 8.070,00 in die renteberekening moet worden verwerkt.
3.2.6
De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen. De betalingen tot een bedrag van € 137.000,00 zijn zonder recht of titel gedaan; een geldlening, zoals door [geintimeerden c.s.] is gesteld, lag daar niet aan ten grondslag. [accountancy] Accountancy en [beheer] zijn daarom in beginsel gehouden tot terugbetaling van ieders aandeel in dit bedrag, rekening houdend met het reeds door [accountancy] Accountancy terugbetaalde bedrag van € 108.930,00 en behoudens eventuele verrekening. Ook dienen [accountancy] Accountancy en [beheer] de gederfde rente over de door hen ontvangen bedragen als schade te vergoeden, evenals de kosten van het onderzoek door [accountants] ter vaststelling van de schade. [geïntimeerde] is als bestuurder van [Stichting Dorphuis] op grond van artikel 2:9 BW persoonlijk aansprakelijk voor de door [Stichting Dorphuis] geleden schade, als hiervoor genoemd. Voor zover de vorderingen van [Stichting Dorphuis] gericht zijn op gedeeltelijke terugbetaling van gefactureerde en door [Stichting Dorphuis] betaalde bedragen, zijn deze afgewezen. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het ontbreken van een opdracht tot het bezoldigd verrichten van andere werkzaamheden dan de loonadministratie, btw-zaken en het opstellen van de jaarrekening op [Stichting Dorphuis] rust. Enkele van de facturen zijn door de secretaris van het bestuur van [Stichting Dorphuis] geparafeerd, de facturen zijn steeds zonder protest voldaan, [Stichting Dorphuis] wist ook dat er steeds meer administratieve werkzaamheden aan [geintimeerden c.s.] werden toebedeeld en dat de administratiekosten almaar opliepen, zonder dat er verder door het bestuur van [Stichting Dorphuis] is ingegrepen. Aldus is een situatie ontstaan dat het in het algemeen en al langere tijd gebruik was dat meer dan alleen de loonadministratie, btw-zaken en het opstellen van de jaarrekening tegen betaling door [accountancy] Accountancy werden verricht. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat [Stichting Dorphuis] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een opdracht tot het verrichten van deze werkzaamheden ontbrak. Het oordeel over de (impliciete) opdracht tot het verrichten van andere werkzaamheden leidt er ook toe dat de verklaring voor recht over het (deels) onverschuldigd zijn van nog uitstaande facturen niet is gegeven. Het (subsidiaire) verweer van [Stichting Dorphuis] dat een gedeelte van die nog uitstaande facturen is verjaard gaat niet op omdat het hierbij om verrekening gaat waar [accountancy] Accountancy zich op beroept. Die verrekening slaagt voor het bedrag van € 8.070,00, zodat nog slechts een bedrag van
€ 3.444,01 als te betalen rente resteert. [beheer] kan zich echter niet op verrekening beroepen, nu zij geen vordering(en) op [Stichting Dorphuis] heeft. Verder heeft [Stichting Dorphuis] voldoende duidelijk gemaakt dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. [geintimeerden c.s.] is in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
[Stichting Dorphuis] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en haar eis vermeerderd. [Stichting Dorphuis] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover daarbij zijn afgewezen haar vorderingen als in eerste aanleg geformuleerd onder h (terugbetaling van reeds betaalde facturen tot een bedrag van
€ 11.765,08 inclusief btw als vermeerderd in hoger beroep en te verminderen met een bedrag van € 5.556,99) en i (een verklaring voor recht dat zij ter zake uitstaande facturen van € 20.792,41 inclusief btw slechts € 14.028,98 althans een bedrag van € 11.258,21 niet verschuldigd is aan [accountancy] Accountancy).
3.4
[geintimeerden c.s.] heeft de grieven bestreden en in incidenteel hoger beroep vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde] en [beheer] tot het betalen van € 23.444,00 plus rente, toewijzing van de rentevordering tot (slechts) een bedrag van € 9.735,73, een en ander met compensatie van de proceskosten in eerste aanleg.
[3.5 [Stichting Dorphuis] heeft de grieven van [geintimeerden c.s.] in incidenteel appel bestreden.]
3.6.1
Het hof zal eerst de grieven I tot en met V in het principaal appel gezamenlijk behandelen. Deze grieven hebben betrekking op de vordering onder h tot terugbetaling van bedragen die [Stichting Dorphuis] op grond van facturen van [geïntimeerde] en [accountancy] Accountancy heeft betaald. De vordering is gegrond op onverschuldigde betaling. Door middel van deze grieven betoogt [Stichting Dorphuis] dat zij geen betalingsverplichtingen heeft jegens [accountancy] Accountancy voor zover deze vennootschap andere werkzaamheden heeft verricht dan de loonadministratie, het doen van btw-zaken en het opstellen van de jaarrekening voor [Stichting Dorphuis] . De andere werkzaamheden als hier bedoeld en voorkomend op de betreffende facturen van [accountancy] Accountancy zijn uitgevoerd zonder dat het bestuur van [Stichting Dorphuis] daartoe opdracht heeft gegeven. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, rusten niet op haar maar op [geïntimeerde] en [accountancy] Accountancy de stelplicht en bewijslast ten aanzien van hun stelling dat [Stichting Dorphuis] die opdracht wel heeft gegeven, aldus [Stichting Dorphuis] .
3.6.2
Het hof stelt voorop dat uit de stellingen van partijen genoegzaam blijkt dat de hier bedoelde andere werkzaamheden – zoals deze nader zijn omschreven in de brief van 18 juni 2015 van [accountancy] Accountancy aan [Stichting Dorphuis] (prod. 17 bij MvG) – zijn verricht maar niet staat vast dat daartoe een opdracht is gegeven door het (voltallig) bestuur van [Stichting Dorphuis] in de zin dat voor de uit te voeren werkzaamheden door [Stichting Dorphuis] zou worden betaald. [geintimeerden c.s.] beroepen zich op een stilzwijgende/impliciete opdracht van [Stichting Dorphuis] om deze andere werkzaamheden tegen betaling te verrichten, hetgeen af te leiden zou zijn uit de omstandigheid dat de overige bestuursleden wisten van jaarlijks hogere administratiekosten en niet hebben ingegrepen, de jaarrekeningen steeds hebben goedgekeurd en door een van de bestuursleden zelfs tot tweemaal toe een dergelijke factuur voor goedkeuring is geparafeerd.
3.6.3
Naar het oordeel van het hof zijn deze omstandigheden ieder afzonderlijk noch tezamen voldoende om aan te nemen dat [geintimeerden c.s.] ervan mochten uitgaan dat deze werkzaamheden in opdracht en tegen betaling konden worden verricht door [geïntimeerde] al dan niet binnen het verband van [accountancy] Accountancy. Daartoe dient het volgende. [geïntimeerde] was vanaf zijn aantreden in 2005 als penningmeester van [Stichting Dorphuis] als het ware de spin in het web van de financiële administratie van [Stichting Dorphuis] . Die functie was overeenkomstig artikel 5 lid 5 van de statuten van [Stichting Dorphuis] als zodanig onbezoldigd. [geïntimeerde] werd bij zijn aantreden geconfronteerd met de afspraak dat hij (of zijn onderneming [accountancy] Accountancy) als opvolger van de vorige penningmeester [vorige penningmeester] en diens onderneming tegen betaling alleen de loonadministratie, de btw-aangiftes en de jaarrekening zou verzorgen. Voor zover uit de stukken valt af te leiden heeft [geïntimeerde] nimmer aangegeven van deze afspraak te willen afwijken. Het komt er daarom op neer dat [geïntimeerde] de gestelde opdracht om betaald andere werkzaamheden te verrichten (anders dan het verzorgen van de hiervoor bedoeld administratie) aan zichzelf en zijn kantoor gaf, echter zonder de andere bestuursleden daarvan op de hoogte te stellen; dit terwijl het gezien zijn rol en functie binnen dat bestuur veeleer voor de hand had gelegen daarvoor dan ook expliciet toestemming te vragen of dat minst genomen te melden zodat de overige bestuursleden zich daarover konden beraden. De mededeling in de hiervoor reeds genoemde brief van [accountancy] Accountancy van 18 juni 2015 dat ”het geen cultuur binnen het bestuur van [Stichting Dorphuis] (was) om hiervoor afzonderlijke opdrachten te verstrekken” is tegen deze achtergrond ook onvoldoende toegelicht. De stelling van [geïntimeerde] dat toch niet van hem verwacht kon worden dat hij, omdat hij nu eenmaal accountant was, al deze werkzaamheden onbezoldigd zou verrichten, miskent dat juist zijn financiële deskundigheid een meerwaarde kan vormen/vormde in een bestuur van een dorpshuis en dat die omstandigheid veelal een reden is om mensen zoals hem te vragen in een dergelijk bestuur plaats te nemen. Nu het statutaire uitgangspunt is dat deze werkzaamheden onbezoldigd dienen plaats te vinden had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om uitdrukkelijk de instemming te vragen van de overige bestuursleden (het gaat immers om een uitzondering) en door dat niet te doen kan - zeker niet zonder meer - worden aangenomen dat er dan niettemin moet worden uitgegaan van een betaalde opdracht. De andere bestuursleden behoefden daar dan ook niet op bedacht te zijn bij het geven van een opdracht/opdrachten aan [geïntimeerde] in persoon in zijn functie als penningmeester en nadien als (tevens) interim voorzitter. De door [geintimeerden c.s.] gestelde omstandigheden als hierboven genoemd zijn daartoe in ieder geval onvoldoende om niettemin een uitzondering op de statutaire regel aan te nemen, al was het maar omdat daaruit niet valt af te leiden dat de overige bestuursleden door toedoen van [geïntimeerde] daadwerkelijk wetenschap hadden van het feit dat [geintimeerden c.s.] betaling voor die andere werkzaamheden verlangde. Een dergelijke handelwijze - het niet kennen van de andere bestuursleden in zijn handelen - valt verder ook te bespeuren in de gang van zaken rondom het op eigen houtje overhevelen van gelden van [Stichting Dorphuis] naar rekeningen van [accountancy] Accountancy en [beheer] en draagt bij aan het beeld van een geheel op zichzelf opererend bestuurslid. Voor verdere bewijslevering aan de kant van [geintimeerden c.s.] bestaat geen grond, nu het aanbod in algemene termen is gesteld en er geen sprake is van geschilpunten die bewijslevering verlangen.
3.6.4
De conclusie dient dan ook te zijn dat [accountancy] Accountancy geen aanspraak kan maken op betaling voor werkzaamheden waarvoor geen opdracht in die zin is gegeven. De grieven van [Stichting Dorphuis] tegen het andersluidende oordeel van de rechtbank slagen.
3.7
Hieruit volgt dat de vordering van [Stichting Dorphuis] gericht op terugbetaling van ten onrechte betaalde (delen van) facturen van [accountancy] Accountancy (onder h) als nader becijferd door [Stichting Dorphuis] en vermeerderd bij grieven, en als verder niet bestreden door [geintimeerden c.s.] , kan worden toegewezen. Dus in totaal een bedrag van € 11.765,08 minus € 5.556,99 = € 6.209,09 te vermeerderen met de wettelijke rente over eerstgenoemd bedrag vanaf de inleidende dagvaarding en over het resterende bedrag van € 6.209,09 vanaf 7 februari 2017 (memorie van grieven).
3.8
Grief VI is gericht tegen de afwijzing van vordering onder i om voor recht te verklaren dat [Stichting Dorphuis] van de facturen van in totaal een bedrag van € 14.028,98, althans
€ 11.528,21 niet aan [accountancy] Accountancy verschuldigd is. Deze grief slaagt. De facturen hebben betrekking op werkzaamheden door [accountancy] Accountancy ten aanzien waarvan [Stichting Dorphuis] gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij daartoe geen opdracht heeft gegeven, althans niet ermee heeft ingestemd c.q. niet de aan haar toe te rekenen schijn heeft gewekt dat deze op haar kosten mochten worden verricht. Onder verwijzing naar de motivering van de verwerping van de grieven I tot en met V heeft ook hier te gelden dat dit niet is komen vast te staan. De reactie op grief VI bevat geen (relevante) nadere betwisting van of onderbouwing door [geintimeerden c.s.] van de stelling van [Stichting Dorphuis] . [Stichting Dorphuis] is dus niet gehouden tot betaling van genoemde facturen. De vordering dit voor recht te verklaren ten aanzien van het primair genoemde totaalbedrag van alle facturen kan worden toegewezen.
3.9
Grief VII in het principaal appel, waarin [Stichting Dorphuis] betoogt dat de vordering van het accountantskantoor niet kan slagen omdat deze vordering is verjaard en de vordering ook niet in een verrekening kan worden betrokken, behoeft bij gebrek aan belang geen bespreking meer.
3.10.1
Grief I in het incidenteel appel, gericht op de mogelijkheid van verrekening door [beheer] , nu zij stelt een vordering van [accountancy] Accountancy op [Stichting Dorphuis] op 8 december 2016 door cessie te hebben verkregen met het door haar aan [Stichting Dorphuis] te betalen bedrag van € 20.000,00, kan niet slagen. Voor zover [beheer] al zou mogen verrekenen, heeft [Stichting Dorphuis] reeds in haar memorie van grieven een verrekening toegepast in haar vordering onder h als hiervoor verwoord en toegewezen. Bovendien geldt deze verrekening niet voor facturen uit 2014 (prod. 21 bij MvG) die volgens de akte van cessie immers niet onder de overgedragen vorderingen van [accountancy] Accountancy zijn begrepen (slechts vorderingen van [accountancy] Accountancy over de ‘onverschuldigde betalingen in de periode juli tot en met december 2013’).
3.10.2
Grief II ziet op de door de rechtbank geoordeelde bewijslast met betrekking tot de betalingsverplichting van [Stichting Dorphuis] voor de facturen van [accountancy] Accountancy. Bij deze grief bestaat geen belang meer gezien hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld onder 3.6.3 en 3.6.4.
3.10.3
Grief III heeft betrekking op de door de rechtbank toegewezen rente over een bedrag van € 108.930,00. Deze grief is niet anders toegelicht dan door te wijzen op een eigen berekening als voortvloeiend uit de als productie 3 overgelegde balans van [Stichting Dorphuis] . Zonder nadere toelichting is niet duidelijk waarom de door [Stichting Dorphuis] als productie 18b bij inleidende dagvaarding – waarop haar renteberekening als toegewezen door de rechtbank is gebaseerd –op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd. Een vermoeden als door [geintimeerden c.s.] geopperd met betrekking tot een fout in de verwerking van door [accountancy] Accountancy terugbetaalde bedragen is daartoe onvoldoende. De grief faalt.
3.10.4
Met grief IV wenst [geintimeerden c.s.] de veroordeling in de proceskosten te bestrijden. Gezien hetgeen hiervoor door het hof is overwogen en beslist, slaagt de grief niet.
3.11
De slotsom is dat de vonnissen van 20 juli 2016 en 7 september 2016 zullen worden vernietigd voor zover daarbij de vordering onder h (gedeeltelijke terugbetaling van reeds aan [accountancy] Accountancy betaalde facturen) en de vordering onder i (verklaring voor recht ten aanzien van onbetaalde facturen) zijn afgewezen. [accountancy] Accountancy zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.209,09 en de wettelijke rente daarover.

4.De uitspraak

Het hof,
recht doende:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Breda van 20 juli 2016 en 7 september 2016 voor zover daarbij de navolgende vorderingen zijn afgewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] en [accountancy] Accountancy hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 11.765,09 waarop in mindering kan strekken een bedrag van € 5.556,09 te vermeerderen met de wettelijke rente over eerstgenoemd bedrag vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot aan de memorie van grieven en over een bedrag van € 6.209,09 vanaf 7 februari 2017;
verklaart voor recht dat [Stichting Dorphuis] van de facturen tot in totaal een bedrag van € 14.028,98 niet aan [accountancy] Accountancy verschuldigd is;
bekrachtigt die vonnissen voor het overige;
veroordeelt [geintimeerden c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in hoger beroep tot op heden begroot op € 1.957,-- aan griffierechten, € 107,61 aan kosten dagvaarding en (1 ½ punt tarief IV) = € 2.939,--
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en M.A.M. Vaessen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 november 2019.
griffier rolraadsheer