ECLI:NL:GHSHE:2019:452

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/00518
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 14 juni 2017 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking vernietigd. De Inspecteur stelde dat de belanghebbende, ondanks een geldige schorsing van het kenteken van zijn motorrijtuig, gebruik had gemaakt van de openbare weg. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat de auto zwaar beschadigd was en niet kon worden gereden. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de auto op 9 juli 2015 geparkeerd stond op een openbare parkeerplaats, wat volgens de wet als gebruik van de weg wordt aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet aan de voorwaarden van de schorsingsregeling had voldaan. De opgelegde boete werd eveneens als passend en geboden beschouwd. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00518
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2017, nummer BRE 16/3901 in het geding tussen
[belanghebbende]
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 6 juli 2015 tot en met 20 augustus 2015 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 66 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 66.
Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn - na ambtshalve beoordeling - gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en [partner] , partner van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, nadere stukken overgelegd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Het Hof heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropend en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende verzocht de tijdens de zitting bij de Rechtbank overgelegde foto over te leggen. Bij brief van 3 augustus 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan dit verzoek voldaan. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft de Inspecteur een reactie ingediend.
1.8.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2018 te ‘s‑Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en [partner] , partner van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 3] .
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, nadere stukken overgelegd.
1.10.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11.
Op 1 december 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan het Hof een brief gestuurd.
1.12.
Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is van 15 januari 2015 tot en met 15 maart 2016 houder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 21 november 2002.
2.2.
Vanaf 6 juli 2015 is de geldigheid van het kenteken van de auto geschorst.
2.3.
In het dossier bevinden zich stukken – foto’s en een controleformulier - op grond waarvan de Inspecteur stelt dat op 9 juli 2015 is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, [adres 1] te [plaats] . Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd en een verzuimboete.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en zo ja, of de verzuimboete terecht (en tot de juiste hoogte) is opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of met de auto gebruik is gemaakt van de weg.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van de zittingen opgemaakte processen-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van de onder 1.10 genoemde brief
4.0.
De onder 1.10 genoemde brief van de gemachtigde van belanghebbende behelst een verwijzing naar de gang van zaken op de tweede zitting van het Hof en een telefoongesprek met de griffier. Het Hof heeft de brief, die na de sluiting van het onderzoek ter zitting is binnengekomen bij het Hof, opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek. Het Hof heeft in hetgeen in die brief is vermeld geen reden gevonden om tot heropening van het vooronderzoek over te gaan, omdat het Hof van oordeel is dat het onderzoek, zonder die heropening, volledig is geweest. Het Hof rekent de bedoelde brief niet tot de gedingstukken en slaat op de inhoud daarvan geen acht.
Ten aanzien van het geschil
De naheffingsaanslag
4.1.
Op grond van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kan bij constatering van het gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing de belasting worden nageheven. Onder weg wordt verstaan: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten (artikel 5 van de Wet MRB).
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de auto geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [adres 1] , voor de woning van belanghebbende. Het overgelegde controleformulier en de daarbij gevoegde foto’s van de auto op een parkeerplaats, zijn voldoende als bewijs. Het controleformulier vermeldt onder meer de locatie en de datum en tijd van de controle. Tevens is op het controleformulier de volgende opmerking geplaatst: “Persoon had net een aanhangwagen los gemaakt, op de parkeerplaats [adres 2] , daarna het voertuig voor zijn woning geplaatst.” Dat op de foto geen datum is vermeld, doet aan het voorgaande niet af. Het Hof heeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de controleambtenaar een foto heeft geüpload die is gemaakt op een andere datum dan 9 juli 2015. Dat op de foto’s het kenteken niet goed leesbaar is, is evenmin aanleiding om aan de constatering te twijfelen. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat een gedeelte van het kenteken wel leesbaar is en dat het type motorrijtuig duidelijk is te zien. Dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, de auto zwaar beschadigd was na een aanrijding en met de auto niet kon worden gereden, hetgeen door de Inspecteur overigens niet wordt betwist, maakt evenmin dat aan de constatering moet worden getwijfeld. In de constatering wordt immers niet gemeld dat met de auto is gereden, maar dat de auto stond geparkeerd. Ook de door belanghebbende overgelegde foto’s, waarop een auto op een trailer staat, maken niet dat aan deze constatering moet worden getwijfeld. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat uit deze foto’s niet blijkt wanneer deze gemaakt zijn. Daarentegen blijkt uit de ter zitting van het Hof overgelegde email van 3 juni 2015, waarbij deze foto’s als bijlage zijn meegezonden, dat de foto’s in ieder geval uiterlijk op die datum moeten zijn gemaakt. Deze foto’s geven dus niet de situatie op of omstreeks 9 juli 2015 weer. Aan het door de gemachtigde van belanghebbende gedane bewijsaanbod met betrekking tot de datum van de aanrijding gaat het Hof dan ook voorbij, nu deze datum voor het oordeel of op 9 juli 2015 gebruik is gemaakt van de weg (parkeren) niet relevant is.
4.3.
Nu vaststaat dat de auto op het moment van de constatering geparkeerd stond aan de [adres 1] is het Hof van oordeel dat de auto geparkeerd stond op een openbare parkeerplaats. Het parkeren op die parkeerplaats dient aangemerkt te worden als het gebruik maken van de weg in de zin van artikel 35 in verbinding met artikel 5 van de Wet MRB (vgl. HR 11 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4801).
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat gebruik van de weg met de auto is gemaakt tijdens een voor die auto geldende schorsing, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
De boete
4.5.
Vaststaat dat belanghebbende niet aan de voorwaarden van de schorsingsregeling heeft voldaan. De Inspecteur heeft, op grond van artikel 37 van de Wet, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het BBBB), een verzuimboete van 100% opgelegd.
4.6.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet is af te leiden dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in die gevallen waarin bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing en waarbij de verschuldigde motorrijtuigenbelasting wordt nageheven, als uitgangspunt te nemen dat 100% van het bedrag van deze belasting als verzuimboete dient te worden opgelegd, tenzij het wettelijk maximum zou worden overschreden (Kamerstukken II 1990/1991, 22238, nr. 3, blz. 36-37).
4.7.
Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Daarin is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet geslaagd. Belanghebbende wist, dan wel had moeten weten, dat de geldigheid van het voor de auto afgegeven kentekenbewijs vanaf 6 juli 2015 geschorst was. Nu belanghebbende desondanks op 9 juli 2015 de auto op de weg heeft geparkeerd, kan niet worden gezegd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Er is geen sprake van omstandigheden die zijn ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en waarop zij geen invloed kon uitoefenen.
4.8.
Dit neemt evenwel niet weg dat het Hof, mede gelet op artikel 5:46, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tot taak heeft te onderzoeken of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden, de Inspecteur met het vaststellen van de verzuimboete een passende en geboden boete heeft opgelegd.
4.9.
Bij de beoordeling hiervan wordt voorop gesteld dat de inspecteur de hoogte van de boete moet afstemmen op:
- de ernst van de overtreding; en
- de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten.
Bij de beoordeling van de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Voor het bepalen van een passende en geboden boete moet eveneens rekening worden gehouden met de omstandigheden van de overtreder op het moment waarop (in de bezwaarfase) de inspecteur of (in de rechterlijke fase) de belastingrechter over de hoogte van de boete heeft te oordelen (Hoge Raad 28 maart 2014, 13/00279, ECLI:NL:HR:2014:685).
4.10.
Naar het oordeel van het Hof is de opgelegde boete passend en geboden. In hetgeen door belanghebbende is aangevoerd ziet het Hof geen aanleiding tot matiging.
Slotsom
4.11.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Nu de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 7 februari 2019 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, A.J. Kromhout en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.