Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6868081 \ CV EXPL 18-2660)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
- de memorie van grieven met productie en incidentele vordering;
- de antwoordmemorie in het incident;
3.De beoordeling
Dit verweer faalt. Het staat Meditta vrij om in hoger beroep een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv te vorderen, ook als haar (deels) gelijkluidende vordering tot een voorlopige voorziening in eerste aanleg is afgewezen.
Meditta heeft gesteld dat zij belang heeft bij haar incidentele vordering. Dat belang is volgens haar gelegen in de omstandigheid dat zij in de hoofdzaak onder meer terugbetaling van de door haar vanaf 1 augustus 2018 betaalde huurpenningen vordert, omdat zij van mening is dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2018 is beëindigd. Zij wil voorkomen dat toewijzing van deze vordering wordt geblokkeerd omdat zij het gehuurde is blijven gebruiken. Zij stelt dat dit gebruik alleen plaatsvindt sinds en omdat [geïntimeerde] haar op 19 februari 2017 heeft aangesproken op de naleving van de op haar rustende exploitatieverplichting. Zij stelt dat zij het gehuurde medio januari 2017 heeft verlaten. Enkel en alleen omdat [geïntimeerde] haar aansprak op de naleving van de exploitatieverplichting en ter voorkoming van een procedure hierover, is zij weer overleggen in het gehuurde gaan beleggen en laat zij aldaar kantoorwerkzaamheden uitvoeren.