In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2020, betreft het een hoger beroep van [tapasbar] B.V. tegen [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een geschil over een overeenkomst, waarbij [tapasbar] B.V. als appellante en eiseres in het incident optreedt, en [geïntimeerde] als geïntimeerde en verweerder in het incident. De procedure is gestart met een dagvaarding op 14 januari 2020, hersteld op 10 februari 2020, en betreft een vonnis van de rechtbank Limburg van 16 oktober 2019. Het hof heeft in het incident geoordeeld dat de vordering tot voeging van de onderhavige zaak met een andere aanhangige zaak, met zaaknummer 200.269.451/01, toewijsbaar is. Dit is gebaseerd op de overweging dat er een zodanige samenhang bestaat tussen beide zaken dat een consistente uitspraak geboden is. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De uitspraak benadrukt het belang van een goede en doelmatige behandeling van verknochte zaken, waarbij de feitelijke en juridische geschilpunten in de zaken identiek zijn of een zodanige samenhang vertonen dat gelijktijdige behandeling door dezelfde rechter noodzakelijk is.