In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, aangeduid als [appellant], tegen de Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. en Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De werknemer had een overeenkomst van geldlening gesloten met zijn werkgever, RVS Levensverzekering N.V., en betwistte de terugbetaling van de lening. Het hof oordeelt dat de werknemer de stelplicht heeft om aan te tonen dat de lening al is terugbetaald. De werknemer voerde aan dat er geen bedragen op zijn salaris in mindering waren gebracht ten titel van aflossing van de lening, maar het hof concludeert dat de loonstroken niet ondersteunen dat er al verrekend is met provisie of cautievergoeding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vordering van de werkgever had toegewezen, en oordeelt dat de werknemer in de proceskosten wordt veroordeeld. Het hof stelt vast dat de fusie van RVS met Nationale Nederlanden niet betekent dat de vordering niet meer bestaat, en dat de werknemer onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer.