In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende, een commanditaire vennootschap (CV), overdrachtsbelasting verschuldigd is over de verkrijging van onroerende zaken. De belanghebbende, die als beherend vennoot van de CV fungeert, had eerder aangifte gedaan voor overdrachtsbelasting en bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Het hof oordeelde dat belanghebbende de onroerende zaken in eigendom heeft verkregen op basis van de akte van levering. Het hof verwierp het beroep van belanghebbende op een analoge toepassing van een besluit van de staatssecretaris van Financiën, waarin onder bepaalde voorwaarden de heffing van overdrachtsbelasting kan worden achterwege gelaten. Het hof concludeerde dat de verkrijging van de juridische eigendom door belanghebbende een belastbaar feit is, ongeacht de vraag of de economische eigendom bij de CV berust. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en de toepassing van overdrachtsbelasting bij commanditaire vennootschappen. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.