In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2020 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van een belanghebbende, hierna verzoekster, die verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van het hof van 24 november 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:5276). Het verzoek was gericht tegen de uitleg van een overweging in die eerdere uitspraak, waarin het hof een redelijke schatting van een zakelijke licentievergoeding had gegeven op basis van marktinformatie. Verzoekster betoogde dat het hof een foutieve uitleg had gegeven van het rapport dat zij had ingediend in de eerdere procedure.
De procedure begon met het indienen van het herzieningsverzoek op 26 juli 2018, waarvoor griffierecht van € 508 was geheven. De inspecteur diende een verweerschrift in en verzoekster diende nadere stukken in. De zitting vond plaats op 4 maart 2020, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Het hof sloot het onderzoek en kondigde een schriftelijke uitspraak aan.
Het hof overwoog dat op basis van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. Het hof concludeerde dat het herzieningsverzoek niet kon worden toegewezen, omdat het niet berustte op nieuwe feiten of omstandigheden. De uitleg van het hof over het rapport was geen feit of omstandigheid in de zin van de wet, en verzoekster had haar grieven al in cassatie kunnen voorleggen aan de Hoge Raad, wat zij ook had gedaan zonder succes.
De beslissing van het hof was dat het herzieningsverzoek werd afgewezen, en er waren geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd ter openbare zitting uitgesproken en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.