Conclusie
1.Inleiding
holdingde aandelen in de belanghebbende gekocht van een vennootschap beheerst door [A] ’s oom [D] . [D] bleef rechthebbende op de software; de belanghebbende moest voor het gebruik ervan een licentievergoeding betalen ad 30% van de omzet die zij met de software in de eerste vijf jaar zou behalen en daarna ad 50% van die omzet. In 2007 heeft [D] de rechten op de software overgedragen aan een op Curaçao opgerichte en kennelijk aldaar gevestigde Stichting Particulier Fonds (SPF) ‘ [E] ’.
Hofachtte een licentievergoeding op zichzelf zakelijk, maar hij achtte de omvang onzakelijk omdat zijns inziens een wanverhouding bestond tussen de door De SPF geleverde prestatie – in licentie geven van een verouderd basisproduct dat volledig door de belanghebbende moest worden doorontwikkeld om het te kunnen vermarkten – en de overeengekomen 30% c.q. 50% van de omzet. Volgens het Hof is een vergoeding van 10% van de omzet redelijk voor de jaren t/m 2013 en voor de jaren daarna geen vergoeding. Het Onder verwijzing naar HR
BNB1995/15 (zie 5.2 hieronder: als uitgaven niet zakelijk zijn, zijn zij niet aftrekbaar, ook al is niet vastgesteld dat zij aan een aandeelhouder ten goede zijn gekomen) heeft het Hof belanghebbendes tegenwerping verworpen dat het om een transactie tussen onafhankelijke partijen ging. Uit de door hem vastgestelde wanverhouding heeft het Hof afgeleid dat de uitgaven voor het onzakelijke exces zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, waardoor dat exces niet ten laste van de winst kan komen.
überhauptniet ten laste van de winst; voorbeelden: HR
BNB1995/15 (touroperator) en HR
BNB1995/16 (veevoederprovisies); en
voor zoverzij in een zodanige wanverhouding staan tot het nut voor de onderneming dat geen redelijk denkende ondernemer die uitgaven tot een dergelijk beloop voor dat doel zou maken; voorbeelden: HR
BNB1983/202 (Cessna I), HR
BNB2002/210 (Cessna II), HR
BNB2002/290 (Renpaarden), HR
BNB2008/139 (Bentleys).
BNB1995/15 (
touroperator) kon baseren, zij het niet omdat – zoals de belanghebbende stelt - dat arrest achterhaald zou zijn door het Renpaardenarrest HR
BNB2002/290, maar omdat het uitgaven betrof die
überhauptgeen zakelijk karakter hadden. In ons geval heeft het Hof echter juist vastgesteld dat de SPF wél een zakelijke tegenprestatie leverde en dat een licentievergoeding op zichzelf zakelijk was.
Cessna-arresten achterhaald acht door de volgens haar andere wanverhoudingstoets in de
Renpaarden- en
Bentley-arresten. Dat verschil ontgaat mij. De wanverhouding moge anders geformuleerd zijn in de
Cessna-arresten dan in de
Renpaarden- en
Bentley-arresten, maar ik zie geen juridisch relevant verschil in maatstaf. Ik meen dat dit deel van het middel strandt.
evidentdat de onredelijke hoogte van de uitgaven veroorzaakt wordt door de persoonlijke hobby, liefhebberij of statuswens van de aandeelhouder, maar in belanghebbendes geval is dat niet onderzocht of gebleken. Het Hof heeft slechts een wanverhouding vastgesteld en de vraag naar de oorzaak daarvan in het midden gelaten. Het zou dus ook om een kat in de zak kunnen gaan. Zo’n kat bevindt zich in de ondernemingssfeer, in welk geval aftrekweigering onterecht zou zijn. Vaststelling van enkel een wanverhouding volstaat mijns inziens niet als grond voor aftrekweigering. Dat volgt ook uit het Renpaardenarrest. Volgens dat arrest zijn door een vennootschap gedane uitgaven slechts dan onzakelijk en daardoor onaftrekbaar indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). Dat laatste heeft het Hof echter niet onderzocht, maar – kennelijk uit het ongerijmde - aangenomen.
BNB1995/15 waarop het Hof zich baseert (het
touroperator-arrest: als vaststaat dat de uitgaven niet zakelijk zijn, zijn zij niet-aftrekbaar, “ook al is niet vastgesteld dat die uitgaven aan een aandeelhouder ten goede zijn gekomen”) omdat dat arrest valt in categorie (i) waarin vaststaat dat de uitgaven
überhauptgeen zakelijk karakter hebben omdat er geen tegenprestatie is. In belanghebbendes geval is er wel degelijk een tegenprestatie en is een vergoeding op zichzelf zakelijk, zodat haar geval in categorie (ii) valt, waarin de uitgaven op zichzelf zakelijk zijn, maar geen redelijk denkend ondernemer zóveel zou uitgeven voor die mate van ondernemingsnut. Als het Hof bedoelde een dergelijk bewijs(lastverdelings)oordeel te geven, wordt dat dus niet gedekt door HR
BNB1995/15 en het lijkt mij ook niet voort te vloeien uit een redeljke verdeling van de bewijslast, want: wie stelt (winstuitdeling aan de aandeelhouders), bewijze.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
web basedsoftware programma dat ondersteuning biedt bij relatiebeheer, logistiek, projectplanning, personeel & organisatie, websitebeheer en winkelautomatisering. Door middel van pakketten kan het programma worden aangepast aan specifieke wensen van klanten.
OVB NAAR [D] CNF AFSPRAAK”
OVERSCHOT VAN AWF [...]”.
4 x [A] + 1 x [N]”.
BNB1995/16 [12] (veevoeder-arrest: betalingen zonder kenbare tegenprestatie zijn niet aftrekbaar; zie 5.3 hieronder), HR
BNB1995/15 [13] (niet-zakelijke uitgaven komen niet ten laste van de winst, ook al is niet vastgesteld dat zij aan een aandeelhouder ten goede zijn gekomen; zie 5.2 hieronder) en HR
BNB2002/290 [14] (Renpaardenarrest: uitgaven van een vennootschap zijn alleen onzakelijk en daardoor niet-aftrekbaar indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s); zie 5.6 hieronder).
NTFR2025/732 op dat het Hof kennelijk doelde op uw overweging in HR
BNB1995/15 dat het bij onzakelijke kosten niet nodig is om aannemelijk te maken dat de uitgaven aan een aandeelhouder ten goede zijn gekomen. Die overweging lijkt de annotator echter niet van toepassing in belanghebbendes geval omdat dat arrest zag op kosten zonder enig zakelijk karakter. Spijker acht het verder opmerkelijk dat het Hof niet ingaat op de vraag of de (meer)kosten zijn gemaakt om de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder te bevredigen, zoals uw maatstaf in het Renpaardenarrest luidt.
3.Het geding in cassatie
Onderdeel (a)bestrijdt ’s Hofs oordeel (r.o. 4.7) dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Uit de Renpaarden- en Bentley-arresten (
BNB2002/290 [17] en
BNB2008/139 [18] ) volgt dat getoetst moet worden of de kosten (i) samenhangen met de persoonlijke bijzondere interesse van de aandeelhouder en (ii) in een wanverhouding staan tot het bedrag dat een redelijk handelende ondernemer zou hebben besteed voor het bereiken van een vergelijkbaar resultaat. Het Hof heeft louter uit een - volgens hem - wanverhouding tussen nut en uitgaven afgeleid dat de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder; hij heeft dus nagelaten zelfstandig aan het behoeftebevredigingscriterium te toetsen. Voor zover het Hof die behoeftebevrediging zou hebben aangenomen op basis van vermeende gelieerdheid van de belanghebbende en [E] , is zijn oordeel onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, nu van gelieerdheid niet is gebleken. ’s Hofs verwijzing naar HR
BNB1995/15 is verder onjuist omdat dat arrest is achterhaald door HR
BNB2002/290, waaruit expliciet volgt dat uitgaven van een vennootschap slechts dan onzakelijk zijn indien en voor zover zij strekken tot bevrediging van persoonlijke aandeelhoudersbehoeften. Ook ’s Hofs toetsing aan criterium (ii) (wanverhouding) acht de belanghebbende overigens rechtskundig onjuist omdat hij niet heeft onderzocht wat een redelijk handelend ondernemer zou hebben besteed aan een vergelijkbaar resultaat noch welk nut de licentievergoedingen voor de belanghebbende hadden. Het Hof heeft alleen de kosten
an sichbeoordeeld, daarbij miskennende dat de vergoedingen belanghebbendes
core businessbetreffen. Ook zijn oordeel dat zich een wanverhouding zou voordoen, is dus onbegrijpelijk. Dat geldt ook voor zijn oordeel dat het basisproduct verouderd is, gezien een andersluidend memo van Deloitte.
BNB1998/159 [19] ). Het Hof heeft ten onrechte de kosten te hoog geacht zonder eerst vast te stellen ofwel dat de belanghebbende en [E] gelieerd zijn, ofwel dat de uitgaven strekken tot bevrediging van de persoonlijke behoeftebevrediging van aandeelhouders. Onduidelijk is welke juridische maatstaf het Hof heeft gebruikt. Die maatstaf kan niet die van HR
BNB1995/16 zijn omdat – anders dan in dat arrest – in casu vaststaat (zie r.o. 4.3 Hof) dat [E] wel degelijk een tegenprestatie heeft geleverd. Voor zover het Hof zich op de Cessna-arresten (
BNB1983/202 [20] en
BNB2002/210 [21] ) heeft gebaseerd, heeft hij dier maatstaf onjuist toegepast, want hij heeft niet getoetst of de wanverhouding van dien aard is dat geen redelijk denkend ondernemer de licentie-vergoedingen met het oog op zakelijke belangen van de onderneming zou hebben betaald. ‘s Hofs oordeel (r.o. 4.6) dat 10% van de omzet wel zakelijk zou zijn, is aldus onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Zijn verwijzing naar zijn eerdere uitspraak over 2007 [22] maakt dat niet anders omdat in die zaak de bewijslast was omgekeerd en verzwaard en ’s Hofs oordeel in die zaak mede berustte op onjuiste lezing van een rapport van Witlox van den Boomen. Het Hof is eveneens ten onrechte niet ingegaan op de essentiële stelling dat uit een TP-rapport van Deloitte blijkt dat een licentievergoeding van 50% zakelijk is, aldus de belanghebbende.
verweermeent de Staatssecretaris dat de belanghebbende het Renpaardenarrest verkeerd leest. Haar opvatting dat uitgaven enkel van aftrek zijn uitgesloten wanneer zij ten goede zijn gekomen aan de aandeelhouders, miskent dat aan de aftrekbaarheid de vraag vooraf gaat of de uitgaven als zakelijke kosten zijn aan te merken. De Staatssecretaris citeert in dat verband onderdeel 6.32 van mijn conclusie [23] voor HR
BNB2015/131, [24] inhoudende dat HR
BNB1995/15 en HR
BNB1995/16 kennelijk zo moeten worden verstaan dat bij het ontbreken van enig zichtbaar nut van uitgaven voor de onderneming van een BV een rechtsvermoeden van uitdeling postvat (zie 5.8 hieronder). De Staatssecretaris acht het daarom aan de belanghebbende om te bewijzen dat de omvang van de licentievergoeding op zakelijke gronden is gebaseerd. Daarop stuit zijns inziens af haar stelling dat het Hof de zakelijkheid van die omvang niet zou mogen toetsen. Voor zover zij meent dat bij betaling aan een niet-gelieerde de zakelijkheid een gegeven is, verwijst de Staatssecretaris naar de recente andersluidende conclusie van mijn ambtgenoot Koopman [25] (zie 5.9 hieronder). Belanghebbendes kennelijke uitgangspunt dat bij een reële verplichting tot betaling van licentievergoedingen de hoogte ervan per definitie zakelijk is, is volgens de Staatssecretaris onjuist. ’s Hofs oordeel dat voor 2008 t/m 2013 een vergoeding van 10% van de omzet en voor 2014 en 2015 géén vergoeding zakelijk is, berust op een aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, aldus de Staatssecretaris.
repliekstelt de belanghebbende dat mijn lezing van
BNB1995/15 en
BNB1995/16 in de conclusie voor HR
BNB2015/131 [26] niet uit het Renpaardenarrest volgt en dat u in
BNB2015/131 niet toekwam aan de beoordeling van de zakelijkheid van de uitgaven. Nu niet in geschil is dat [E] een reële prestatie verrichtte en een vergoeding daarvoor dus zakelijk is (r.o. 4.3 Hof), komt HR
BNB1995/16 volgens de belanghebbende niet aan snee, nu dat arrest niet gaat over de omvang van zakelijke uitgaven, maar over uitgaven waar geen tegenprestatie tegenover stond, laat staan een zakelijke. Voor een aftrekbeperking ziet de belanghebbende geen ruimte omdat (i) een zakelijke tegenprestatie is geleverd én (ii) betaald is aan een niet-gelieerde partij. Als de tegenprestatie reëel is, kan kostenaftrek alleen worden beperkt bij gemengde kosten of bij transacties tussen gelieerde partijen. De verwijzing naar de conclusie van A-G Koopman mist volgens de belanghebbende relevantie omdat die juist als uitgangspunt nam dat moet worden getoetst of de uitgaven – ook die aan derden - zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke aandeelhoudersbehoeften.
4.De voorafgaande Vpb-procedure over 2007
5.Rechtspraak over de (niet-)aftrekbaarheid van uitgaven door een onderneming
BNB2015/131 [30] heb ik niet-aftrekbare uitgaven door een onderneming - en uw rechtspraak daarover - in twee categorieën ingedeeld:
überhauptniet ten laste van de winst; voorbeelden: HR
BNB1995/15 (touroperator) [31] en HR
BNB1995/16 (veevoederprovisies) [32] ; en
voor zoverzij in een zodanige wanverhouding staan tot het nut voor de onderneming dat geen redelijk denkende ondernemer die uitgaven tot een dergelijk beloop voor dat doel zou maken; voorbeelden: HR
BNB1983/202 (Cessna I), [33] HR
BNB2002/210 (Cessna II), [34] HR
BNB2002/290 (Renpaarden) [35] en HR
BNB2008/139 (Bentleys). [36]
BNB1995/15 betrof een
tour operator-BV die reis- en verblijfkosten had betaald voor één harer dga’s. Dat was volgens het Hof onzakelijk, maar hij achtte de kosten niettemin aftrekbaar omdat de inspecteur niet had bewezen dat de dga als aandeelhouder was bevoordeeld. U oordeelde echter dat de vaststelling dat de uitgaven niet zakelijk zijn, tot de conclusie dwingt dat zij niet ten laste van de winst van de BV komen,
BNB1995/16 betrof een BV die in veevoederhalffabrikaten handelde en grote bedragen betaalde aan een Antilliaanse vennootschap voor advies. Onduidelijk bleef of de Antilliaanse vennootschap gelieerd was met de belanghebbende, maar wel werd duidelijk dat zij geen advies of enige andere tegenprestatie had geleverd. De Inspecteur weigerde daarom aftrek, volgens u terecht:
BNB1983/202 betrof een oogarts die hoge reiskosten maakte door met een eigen vliegtuigje te reizen. Het Hof had aftrek toegestaan omdat op zakelijke gronden werd gereisd en het ondernemersbeleid niet door de fiscus maar door de ondernemer wordt bepaald. U overwoog:
BNB2002/210 (Cessna II) volgde dat deze toets voor gemengde kosten ook geldt bij de heffing van de vennootschapsbelasting. Cessna II betrof een tandartsenpraktijk-BV in een maatschap met een andere BV. Die maatschap schafte een Cessna aan waarmee belanghebbendes dga naar het buitenland reisde om tandheelkundige centra op te richten. De Inspecteur had aftrek van de Cessna-kosten geweigerd. Het Hof had de inspecteur in het gelijk gesteld: [37]
BNB2002/290 (Renpaarden) betrof een uitzendbureau-BV die de kosten wilde aftrekken van het houden van twee renpaarden en van de deelname van die paarden aan drafwedstrijden, gehuld in kleden met de naam van de BV. De Inspecteur weigerde aftrek, nu de uitgaven zijns inziens slechts de liefhebberij van de aandeelhouder dienden. Het Hof achtte de kosten weliswaar “op zichzelf beschouwd, op zakelijke gronden” [39] gemaakt, maar volgens hem zou een redelijk denkend ondernemer die nooit tot dat beloop hebben gemaakt. Hij achtte 25% van de kosten aftrekbaar en de rest niet. Op belanghebbendes cassatieberoep oordeelde u:
en(ii) de persoonlijke bijzondere interesse van de dga in de drafsport. U liet dat oordeel in stand (r.o. 3.4), maar het is de vraag of uw desbetreffende overweging slechts een
weergaveof ook een
bevestigingvan ’s Hofs tweeledige maatstaf is. De belanghebbende betoogt in ons geval dat u een algemene rechtsregel heeft gesteld en dat onzakelijk hoge uitgaven slechts dan geacht kunnen worden de bevrediging van persoonlijke behoeften van de dga te dienen als niet alleen een wanverhouding tussen die uitgaven en het ondernemingsnut bestaat, maar ook blijkt van een persoonlijke bijzondere interesse van de aandeelhouder in het voorwerp van de excessieve uitgaven, zoals renpaarden of dure auto’s.
BNB2008/139 (Bentleys) betrof een BV en een fiscaal gevoegde werkmaatschappij (een advocatenkantoor) die de kosten van 41 zeer dure en luxe auto’s ten laste van de winst wilde brengen. De Inspecteur had de kosten van een beperkt aantal auto’s als zakelijk aanvaard; aftrek van de kosten voor de overige auto’s had hij geweigerd. U overwoog:
weergaveof ook een
bevestigingis van ’s Hofs beoordelingsmaatstaf, die opnieuw tweeledig is: de uitgaven zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder als (i) een wanverhouding bestaat tussen de omvang van de uitgaven en het nut ervan voor de onderneming en (ii) die aandeelhouder een persoonlijke bijzondere interesse heeft in het doen van die uitgaven (in casu: liefhebberij in exclusieve auto’s): het Hof wees op de grote omvang van de totale uitgaven, het zeer grote aantal auto’s en het zeer luxe en dure karakter ervan (wanverhouding) en op de persoonlijke dure-auto’s-liefhebberij van de aandeelhouder. Maar onduidelijk is dus of u meent dat aan beide toetsen voldaan moet zijn om aftrek van de kosten boven redelijk ondernemerschap uit te sluiten.
BNB2015/131 [40] waarnaar de Staatssecretaris verwijst, zegt het volgende over de verhouding tussen enerzijds HR
BNB1995/15 (veevoederprovisie; geen aftrek) en HR
BNB1995/16 (
tour operator; geen aftrek) en anderzijds het Renpaardenarrest (deels aftrek):
6.Beoordeling
juistom betalingen aan onafhankelijke derden gaat, zoals de Bentley-dealer, de Cessna-fabrikant, de renpaardenfokker respectievelijk de dienstaanbieders. Bij de twee categorieën niet-aftrekbare uitgaven genoemd in 5.1 hierboven – de volledig onzakelijke uitgaven en de gemengde uitgaven voor zover manifest excessief – is dan ook geenszins beslissend (of zelfs niet van belang) of degene aan wie betaald is, al dan niet gelieerd is met de betaler. Beslissend voor de (niet-)aftrekbaarheid is
waarvoorbetaald wordt (aan wie dan ook): voor de ondernemingsuitoefening of voor bedrijfsvreemde doelen.
arm’s lengthcorrecties, dus bij de toepassing van art. 8b Wet Vpb, dat immers op
transfer pricingtussen – uitsluitend – gelieerde ondernemingen ziet.
arm’s length-gevallen, nu geen gelieerdheid is vastgesteld tussen de belanghebbende en de SPF. Vastgesteld is juist dat [D] de uiteindelijk gerechtigde in [E] was; niet belanghebbendes dga, ook niet mede (zie 2.6 hierboven). Evenmin behoort haar geval tot de categorie van de veevoederprovisie- en
tour operator-zaken (categorie (i) genoemd in 5.1 hierboven) waarin geen kenbare tegenprestatie tegenover haar uitgaven staan en daarom
überhauptgeen aftrek wordt verleend, ongeacht of de uitgaven aan de aandeelhouder(s) ten goede zijn gekomen. Haar geval valt in de renpaarden-, Cessna en Bentleys-categorie (ii) genoemd in 5.1 hierboven: het ondernemingsbelang wordt wel gediend door de uitgaven, maar een redelijk denkende ondernemer zou er, gezien het nut voor de onderneming, niet zo veel aan besteden.
BNB1995/15 (
tour operator) kon baseren, niet omdat dat arrest achterhaald zou zijn door het Renpaardenarrest, maar omdat
Tour operator, anders dan belanghebbendes geval, in categorie (i) valt (uitgaven die geen enkel zakelijk karakter hebben). Het Hof heeft immers juist vastgesteld dat [E] wel degelijk een zakelijke tegenprestatie leverde en dat een vergoeding daarvoor op zichzelf zakelijk was (r.o. 4.2 Hof; zie 2.18 hierboven).
juist omte bepalen of zij aftrekbaar zijn. Anders dan de belanghebbende stelt, heeft het Hof bovendien wel degelijk een oordeel gegeven over wat een redelijk denkend ondernemer ten koste zou hebben gelegd voor vergelijkbaar ondernemingsnut, nl. 10% van de omzet tot 2014. Ik meen daarom dat dit deel van middelonderdeel (a) strandt.
en(ii) de persoonlijke bijzondere interesse van de dga in het voorwerp van die uitgaven, zoals rondrijden in te dure auto’s of deelnemen aan draverijen. Zoals daar eveneens bleek, is niet duidelijk of u die criteria heeft overgenomen en zo ja, of zij cumulatief gelden.
impliceertdat het exces strekt tot bevrediging van persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s). Behoudens tegenbewijs, neem ik aan, al zegt het Hof ook daarover niets.
curs. PJW):
slechts daneen zakelijk karakter - en kunnen zij derhalve niet ten laste van de winst worden gebracht - indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s).”
Touroperator-arrest) gebaseerd worden omdat in belanghebbendes geval vaststaat dat de SPF wel degelijk een zakelijke tegenprestatie aan de belanghebbende heeft geleverd en het Hof zich dus had moeten baseren op uw Renpaardenrechtspraak, die juist de persoonlijke behoeftenbevrediging beslissend acht.
BNB1995/15 (
tour operator), dus in de in 5.1 als categorie (i) aangeduide gevallen waarin vaststaat dat de uitgaven
überhauptgeen zakelijk karakter hebben. In belanghebbendes geval staat echter vast dat er een tegenprestatie is en een licentievergoeding op zichzelf zakelijk is, zodat belanghebbendes geval valt in de in 5.1 sub (ii) genoemde categorie van gevallen waarin de uitgaven op zichzelf zakelijk zijn doordat zij ook ondernemingsnut hebben, maar geen redelijk denkend ondernemer er zo veel voor zou betalen (de Renpaardendoctrine).