Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 9 juli 2019;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 november 2019;
- de akte uitlaten tevens opgave van verhinderdata van [geïntimeerde] van 3 december 2019;
- de akte overleggen nadere producties van [appellant sub 1] van 6 februari 2020 met de producties 26 en 27;
- het proces-verbaal van voortzetting enquête en contra-enquête van 6 februari 2020;
- de memorie na enquête van 24 maart 2020 van [appellant sub 1] met opnieuw de producties 26 en 27, maar nu genummerd als 27 en 28 en de producties 29 en 30;
- de memorie na enquête tevens antwoord akte overlegging nadere producties van 21 april 2020 van [geïntimeerde] .
9.De verdere beoordeling
Contante betaling van € 650,00 op 31 oktober 2012
Op grond van deze verklaring van [naam bekende] als getuige kan allereerst niet worden vastgesteld dat het om een contante betaling in de periode vanaf augustus 2012 tot en met december 2014 gaat. [naam bekende] heeft in zijn schriftelijke verklaring weliswaar geschreven dat het om zondagavond 31 mei 2014 ging, maar bezien in het licht van zijn verklaring als getuige acht het hof zijn schriftelijke verklaring op dit punt van onvoldoende gewicht.
In een andere verklaring heeft [appellante sub 2] geschreven over een mail van eind augustus 2013 waarin staat dat zij de huur over september pas op de 2e komen betalen. Dat toont aan dat zij de voorgaande maanden de huur ook hebben betaald, aldus [appellante sub 2] in die schriftelijke verklaring (prod. 29 memorie na enquête).
€ 710,00), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals toegewezen.
Dat [geïntimeerde] in zijn petitum van de inleidende dagvaarding het bedrag van € 19.021,00 vordert met betrekking tot de periode van augustus 2012 tot en met december 2014, berust kennelijk op een verschrijving. Al zou dit anders zijn, dan nog leidt dit bij de beoordeling van dit geschil niet tot een andere uitkomst. Ook volgens [geïntimeerde] was de huur voor de maand december 2014 immers al betaald, zodat dit bedrag ook om die reden geen onderdeel uitmaakt van de gevorderde huurachterstand van € 19.021,00 (mva onder 64).
10.De uitspraak
€ 17.661,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldata, zijnde de eerste van iedere maand, tot de dag der algehele voldoening;
€ 284,00 per maand voor iedere maand die vanaf de ontbinding tot het tijdstip van ontruiming mocht zijn ingegaan;