Het hof stelt vast -hetgeen niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is betwist- dat de nalatenschap inmiddels in de eindfase verkeert. Volgens de executeur is de nalatenschap zo goed als gereed om te worden verdeeld overeenkomstig de (gelijke) erfdelen van de erfgenamen.
Gelet op de inhoud en strekking van de door partijen overgelegde stukken alsmede op grond van hetgeen door en namens partijen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangedragen, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het wantrouwen dat [verzoekster] thans (nog) jegens de executeur koestert als voldoende objectief gegrond kan worden beschouwd .Onderzoekingen door de executeur naar de correctheid van schenkingen en leningen hebben (inmiddels) plaatsgevonden aan de hand van de aanwezige administratie, waarbij geen onjuistheden aan het licht gekomen zijn. De bekrachtiging door de executeur van (nietige) schenkingen als door [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] is in voldoende mate verantwoord op basis van het in het verleden door erflaatster en haar vooroverleden echtgenoot gehanteerde schenkingsbeleid.
Evenmin is enige partijdigheid door het hof kunnen worden vastgesteld.
Het hof deelt de visie van de executeur dat de levering van de verkochte woning geen (verboden) verdelingshandeling betreft. In zoverre, maar ook overigens , is geen sprake van een bewust negeren van de voorlopige voorziening als door de rechtbank bij tussenbeschikking gegeven.
Kort gezegd zijn voor zodanig gewichtige redenen dat ontslag zou moeten volgen door [verzoekster] onvoldoende concrete gronden en omstandigheden aangedragen en heeft zij hetgeen zij wel heeft aangedragen naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Dit geldt te meer nu de gedragingen van de executeur waarop [verzoekster] het door haar gestelde wantrouwen naar eigen zeggen gebaseerd heeft veelal in het verleden hebben plaatsgevonden en thans, zo er van enige nalatigheid aan de zijde van de executeur al sprake zou zijn geweest, door de executeur naar behoren zijn gecorrigeerd. Concrete, actuele feiten en omstandigheden waaruit een partijdig dan wel nalatig handelen van de executeur zou kunnen worden herleid zijn naar het oordeel van het hof door [verzoekster] niet, althans niet in voldoende mate, aangedragen. [verzoekster] verzuimt bovendien concreet aan te geven welke informatie zij thans nog van de executeur wenst te ontvangen.
Het hof is voorts dan ook van oordeel dat op grond hiervan dan niet genoegzaam kan worden vastgesteld dat er sprake is van een gefundeerde duurzame en diepgaande vertrouwensbreuk tussen [verzoekster] en de executeur welke thans een goede en voortvarende afwikkeling van de nalatenschap in de weg staat. Het hof oordeelt hierbij dat er om die reden ook geen sprake is van gewichtige reden als bedoeld in artikel 4:149 lid 2 BW en de rechtbank derhalve terecht en op goede gronden het verzoek van [verzoekster] tot het ontslag van mr. [executeur] als executeur in de nalatenschap van haar moeder heeft afgewezen.