ECLI:NL:GHSHE:2020:499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
: 19/00116
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen aanslag precariobelasting door verkeerde adressering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een niet-ontvankelijk verklaard bezwaar tegen een aanslag precariobelasting van € 6.080, opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2016. De heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanslag naar een verkeerd adres was gestuurd. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, omdat deze was verzonden naar een voormalig vestigingsadres, terwijl het huidige adres bij de Kamer van Koophandel bekend was. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 14 november 2019 werd vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden, maar het hof oordeelde dat de aanslag niet op de juiste wijze was bekendgemaakt. Het hof verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat een verkeerde adressering door de Belastingdienst kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar had moeten uitgaan van het adres dat bij de Kamer van Koophandel bekend was en dat de bekendmaking van de aanslag niet op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden.

Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en verklaarde het bezwaar van belanghebbende alsnog ontvankelijk. De zaak werd terugverwezen naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing op het bezwaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00116
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 januari 2019, nummer SHE 18/2068, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard ,
hierna: de heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 6.080 (hierna: de aanslag). In de uitspraak op het bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 338. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 519. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 23 september 2019, heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 24 september 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.5.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het hof komen vast te staan.
2.1.
Aan belanghebbende is de aanslag (zie 1.1) opgelegd. De aanslag is gedagtekend 30 juni 2016 en gericht aan:
“ [belanghebbende]
[adres 1]
[postcode 1] [plaats 1] ”.
De aanslag is opgelegd voor het hebben van een terras bij een horeca-inrichting. De horeca-inrichting betreft ‘ [horeca] ’, gelegen aan [adres 1] , [postcode 1] in [plaats 1] .
2.2.
Op 31 mei 2018 heeft de heffingsambtenaar een betalingsherinnering gestuurd. De betalingsherinnering is gericht aan:
“ [belanghebbende]
[adres 2]
[postcode 2] [plaats 2] ”.
2.3.
Belanghebbende heeft op 6 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaarschrift is op 8 juni 2018 door de heffingsambtenaar ontvangen. In het bezwaarschrift schrijft belanghebbende dat zij de aanslag nooit heeft ontvangen.
2.4.
In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 11 juli 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
2.5.
Belanghebbende heeft een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd. Dit uittreksel vermeldt een overzicht van (de historie van) belanghebbendes vestigingsadressen. In dit overzicht staat – voor zover hier van belang – het volgende:
Adres
Datum ingang
[adres 1] , [postcode 1] [plaats 1]
8-10-2013
[adres 2] , [postcode 2] [plaats 2]
16-11-2015

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.4 vermelde stukken is de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 24 september 2019 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen een belastingaanslag aanvangt op de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. Dit is anders indien de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. In dat geval vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan op de dag na de datum waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.2.
Op grond van artikel 3:41 Awb vindt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht plaats door toezending of uitreiking. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 Awb). Bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb).
Standpunten partijen
4.3.
Belanghebbende stelt de aanslag niet te hebben ontvangen. Belanghebbende betoogt dat de aanslag niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De aanslag is ten onrechte gestuurd naar het voormalige vestigingsadres [adres 1] te [plaats 1] . Volgens belanghebbende had de aanslag naar haar toenmalige vestigingsadres aan de [adres 2] in [plaats 2] verzonden moeten worden.
4.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de aanslag naar het juiste adres is verzonden. Bij het bepalen van de belastingplicht is uitgegaan van de vergunning op basis van de Drank- en Horecawet. Via een aanvraagformulier met dagtekening 20 oktober 2016 is door [A BV] verzocht om de tenaamstelling van de vergunning op basis van de Drank- en Horecawet te wijzigen. Deze vergunning stond tot die datum op naam van belanghebbende. Aangezien de vergunning op basis van de Drank- en Horecawet ten tijde van de aanslagoplegging nog op naam stond van belanghebbende is de aanslag, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, naar het juiste adres verzonden.
Bekendmaking aanslag
4.5.
In zijn arrest van 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.3.4. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39245, ECLI:NL:HR:2004:AO5064, BNB 2004/200, met betrekking tot de bezwaartermijn, en HR 6 december 1989, nr. 25909, BNB 1990/177, met betrekking tot de toepassing van artikel 5 AWR in het kader van de aanslagtermijn).
3.3.5.
Indien de aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is aan de strekking van de regels over bekendmaking van besluiten niettemin voldaan indien de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger het aanslagbiljet of een afschrift daarvan ontvangt. Voor de toepassing van artikel 5 AWR moet het aanslagbiljet dan worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34999, ECLI:NL:HR:2000:AA5141, BNB 2000/220, met betrekking tot de bezwaartermijn). De stelplicht en bewijslast met betrekking tot feiten die deze uitzondering rechtvaardigen, rusten bij de inspecteur.”.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft de aanslag verstuurd naar het voormalige vestigingsadres van belanghebbende waar zij tot 16 november 2015 was gevestigd. De aanslag is niet verzonden naar het toenmalige vestigingsadres waar belanghebbende sinds 16 november 2015 was gevestigd en dat zij had doorgegeven aan de Kamer van Koophandel. Het hof is van oordeel dat de bekendmaking van de aanslag daarmee niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 juni 2016, nr. 15/00754, ECLI:NL:GHARL:2016:5224). De heffingsambtenaar had namelijk moeten uitgaan van het vestigingsadres dat bekend was bij de Kamer van Koophandel. Belanghebbende kon en mocht volstaan met het doorgeven van een gewijzigd vestigingsadres aan de Kamer van Koophandel en was niet verplicht om deze wijziging ook door te geven aan de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar is ook niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat belanghebbende toch bekend is geworden met de aanslag of een afschrift daarvan door toezending van de aanslag naar het voormalige vestigingsadres.
4.7.
Belanghebbende heeft op 6 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag naar aanleiding van de betalingsherinnering van 31 mei 2018. Een afschrift van het aanslagbiljet is gevoegd als bijlage bij het verweerschrift van de heffingsambtenaar in de beroepsfase van 10 december 2018. Dat betekent dat de aanslag, weliswaar niet door de toezending naar het voormalige vestigingsadres, maar wel op een later, binnen de aanslagtermijn gelegen moment, op de juiste wijze bekendgemaakt. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Het bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.8.
Belanghebbende heeft het hof niet verzocht om zelf in de zaak te voorzien en het hof beschikt ook niet over alle benodigde stukken om zelf in de zaak te voorzien. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat in dat laatste geval de zaak dient te worden teruggewezen. Het hof wijst de zaak daarom terug naar de heffingsambtenaar om opnieuw te beslissen op het bezwaar.
Slotsom
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De zaak wordt teruggewezen naar de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 338 respectievelijk € 519 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
4.11.
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een vergoeding van de kosten van bezwaar. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar voordat de heffingsambtenaar op bezwaar heeft beslist. [1]
4.12.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep en het beroep bij de rechtbank gegrond is.
4.13.
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor het beroep op 2 (punten) [2] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050. De tegemoetkoming voor het hoger beroep stelt het hof op 1 (punt) [3] x € 525 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 525.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar van belanghebbende alsnog ontvankelijk;
  • draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 857 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 1.575.
Aldus gedaan op 13 februari 2020 door J.M. van der Vegt, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 7:15, lid 3, Awb.
2.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting.
3.1 punt voor het beroepschrift in hoger beroep.