ECLI:NL:GHSHE:2021:1035

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
200.267.730_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voeging in hoger beroep inzake aansprakelijkheid voor brandschade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door een groep appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten vorderden een verklaring van recht dat de geïntimeerde aansprakelijk was voor de schade die zij hadden geleden door een brand die op 14 januari 2017 in een loods was ontstaan. De brand zou zijn veroorzaakt door laswerkzaamheden aan een auto. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep gingen.

Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van de geïntimeerde, omdat deze een aansprakelijkheidsverzekering had bij Nationale Nederlanden. Het hof oordeelde dat Nationale Nederlanden voldoende belang had bij de voeging, aangezien de uitkomst van de procedure nadelige gevolgen voor hen kon hebben. De appellanten betwistten dit, maar het hof oordeelde dat de vordering tot voeging tijdig was ingesteld en dat er geen strijd was met de eisen van een goede procesorde.

Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde en Nationale Nederlanden, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.267.730/02
arrest van 6 april 2021
gewezen in het incident ex artikel 217 Rv van
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Nationale Nederlanden,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4] ,
wonende te [woonplaats] , België,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] , België,
6.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.M. van den Boomen te Herten,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 oktober 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juli 2019, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellanten als eisers en geïntimeerde als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/347068 / HA ZA 18-451)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens wijziging eis met producties;
  • de incidentele memorie tot voeging aan de zijde van geïntimeerde van Nationale Nederlanden;
  • de antwoordmemorie in het incident tot voeging van appellanten.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In eerste aanleg hebben appellanten onder meer een verklaring van recht gevorderd dat geïntimeerde aansprakelijk is voor de door appellanten geleden schade als gevolg van een brand op 14 januari 2017 in een loods. Appellanten hebben, ieder afzonderlijk, een bedrag aan schadevergoeding gevorderd. Volgens appellanten heeft geïntimeerde de brand in de loods doen ontstaan door gebruik te maken van een lasapparaat.
De rechtbank heeft de vorderingen van appellanten afgewezen.
3.2.
Nationale Nederlanden verzoekt in hoger beroep zich te mogen voegen aan de zijde van geïntimeerde, aangezien geïntimeerde een voor de jegens hem ingestelde aanspraak dekking had en heeft onder een aansprakelijkheidsverzekering bij Reaal Schadeverzekering N.V., welke rechtspersoon inmiddels is gefuseerd met Nationale Nederlanden.
Volgens Nationale Nederlanden hebben zowel geïntimeerde als appellanten belang bij de verzekeringsdekking van geïntimeerde bij Nationale Nederlanden. Appellanten, omdat het zich laat aanzien dat geïntimeerde zelf wellicht niet in staat zal zijn om bij onverhoopte toewijzing van het gevorderde voor integrale voldoening aan appellanten te zorgen. En geïntimeerde, omdat de verzekeringsdekking bij Nationale Nederlanden hem beschermt tegen een inbreuk op zijn vermogen ingeval de vermeende aansprakelijkheid zou komen vast te staan.
3.3.
Appellanten maken bezwaar tegen deze voeging en betwisten dat Nationale Nederlanden een evident eigen belang heeft om op eigen titel een standpunt in te nemen aangezien Nationale Nederlanden aangegeven heeft reeds de regie over de gehele procedure te voeren. Er is dan geen sprake van dat er afbreuk zou kunnen worden gedaan aan de belangen van Nationale Nederlanden, aangezien de advocaat die formeel voor geïntimeerde optreedt, materieel bezien de belangen van Nationale Nederlanden behartigt.
3.4.
Het hof merkt op dat de vordering tot voeging tijdig is ingesteld gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 jo. 217 jo. 218 Rv.
3.5.
Op grond van artikel 217 Rv kan een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde zij zich voegt. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306).
3.6.
Het hof is van oordeel dat Nationale Nederlanden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de hiervoor bedoelde zin er belang bij heeft zich te mogen voegen aan de zijde van geïntimeerde.
Appellanten hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat indien hun vorderingen in hoger beroep worden toegewezen Nationale Nederlanden hiervan nadelige gevolgen kan hebben, aangezien zij – als aansprakelijkheidsverzekeraar van geïntimeerde – dan gehouden kan zijn tot mogelijke uitkering van een schadebedrag. Dat Nationale Nederlanden tot op heden de regie heeft gevoerd over het verweer van geïntimeerde en dat dit in het vervolg van de procedure ook zo zal blijven doet daar niet aan af.
De toewijzing van de vordering tot voeging leidt niet tot een onredelijke vertraging van de hoofdzaak, zoals appellanten stellen. Evenmin is sprake van strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal dan ook de vordering tot voeging toewijzen.
3.7.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van geïntimeerde en Nationale Nederlanden. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
laat Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. toe zich te voegen in de hoofdzaak tussen appellanten en geïntimeerde aan de zijde van geïntimeerde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 mei 2021 (ambtshalve peremptoir) voor memorie van antwoord aan de zijde van geïntimeerde en Nationale Nederlanden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 april 2021.
griffier rolraadsheer