In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 april 2021, betreft het een hoger beroep in een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Isenborghs, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, dat hen aansprakelijk stelde voor gebreken in een gehuurd pand. De kantonrechter had geoordeeld dat de gebreken in de risicosfeer van de appellanten vielen, wat leidde tot een vermindering van de huursom met 50% en een veroordeling in de kosten van de hoofdzaak. De appellanten vorderden in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, omdat zij in acute betalingsnood verkeerden door de verminderde huurinkomsten. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.H.A. Augustin, bestreed deze vordering. Het hof oordeelde dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd afgewezen, omdat de appellanten onvoldoende argumenten hadden aangedragen die betrekking hadden op de proceskostenveroordelingen. Het hof concludeerde dat de stellingen van de appellanten niet voldoende waren om de schorsing te rechtvaardigen en dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren aangetoond. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor dagbepaling van het arrest in de hoofdzaak.