In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter. Het vonnis betrof de ontbinding van de huurovereenkomst tussen de appellant, een huurder, en de Stichting WonenBreburg, de verhuurder. De kantonrechter had de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, omdat hij herhaaldelijk overlast veroorzaakte voor omwonenden. De huurder, die sinds 23 mei 2007 in de woning woonde, stelde in het incident dat zijn belang om in de woning te blijven zwaarder woog dan het belang van de verhuurder bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Hij voerde aan dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot een noodtoestand, omdat hij dan op straat zou komen te staan. Daarnaast stelde hij dat er sprake was van een kennelijke juridische misslag in het vonnis van de kantonrechter.
Het hof overwoog dat de huurder onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die zijn woonbelang zouden moeten laten prevaleren boven het belang van de verhuurder. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke juridische misslag en dat de huurder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn incidentele vordering, omdat de woning inmiddels was ontruimd. Het hof wees de incidentele vordering van de huurder af en hield de beslissing omtrent de proceskosten aan tot het eindarrest. De hoofdzaak staat op de rol voor beraad partijen.