ECLI:NL:GHSHE:2021:2287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.292.393_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van tenuitvoerlegging van ontbinding huurovereenkomst wegens overlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter. Het vonnis betrof de ontbinding van de huurovereenkomst tussen de appellant, een huurder, en de Stichting WonenBreburg, de verhuurder. De kantonrechter had de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, omdat hij herhaaldelijk overlast veroorzaakte voor omwonenden. De huurder, die sinds 23 mei 2007 in de woning woonde, stelde in het incident dat zijn belang om in de woning te blijven zwaarder woog dan het belang van de verhuurder bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Hij voerde aan dat de tenuitvoerlegging zou leiden tot een noodtoestand, omdat hij dan op straat zou komen te staan. Daarnaast stelde hij dat er sprake was van een kennelijke juridische misslag in het vonnis van de kantonrechter.

Het hof overwoog dat de huurder onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die zijn woonbelang zouden moeten laten prevaleren boven het belang van de verhuurder. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een kennelijke juridische misslag en dat de huurder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn incidentele vordering, omdat de woning inmiddels was ontruimd. Het hof wees de incidentele vordering van de huurder af en hield de beslissing omtrent de proceskosten aan tot het eindarrest. De hoofdzaak staat op de rol voor beraad partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer 200.292.393
arrest van 20 juli 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
Stichting WonenBreburg
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: WonenBreburg,
advocaat: mr. C.P. van den Berg,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 februari 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen tussen WonenBreburg als eiseres en [appellant] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8360811 CV EXPL 20-638)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele vordering ex artikel 351 Rv;
  • de antwoordmemorie in het incident van WonenBreburg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof gaat, voor zover in dit incident van belang, uit van de volgende feiten:
- [appellant] huurde sinds 23 mei 2007 van WonenBreburg de woning aan de [adres] te [plaats] .
- Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de algemene voorwaarden woonruimte van WonenBreburg van toepassing verklaard.
- Op grond van de artikelen 6.2.1 en 6.2.2 van deze algemene voorwaarden rust op [appellant] de verplichting ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen hinder wordt veroorzaakt door hemzelf, zijn huisgenoten, (huis)dieren of derden die zich vanwege hem in het gehuurde of de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
- WonenBreburg heeft gedurende langere tijd overlastklachten over [appellant] van direct omwonenden van [appellant] ontvangen. Deze omwonenden zijn ook huurders van WonenBreburg.
- WonenBreburg heeft [appellant] herhaaldelijk aangeschreven en gesommeerd de overlast te stoppen. Ook heeft zij [appellant] daarbij meerdere malen in de gelegenheid gesteld om met haar in gesprek te gaan over de overlast.
3.2.
WonenBreburg heeft in eerste aanleg, kort gezegd, onder meer gevorderd de
huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [appellant] te veroordelen om het gehuurde te
ontruimen en te verlaten. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] zich niet als goed
huurder gedraagt, doordat hij voortdurend (geluids)overlast voor zijn direct omwonenden
veroorzaakt.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter onder meer de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld om het gehuurde te verlaten en te ontruimen. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
[appellant] komt van voornoemd vonnis in hoger beroep met twee grieven. Hij vordert in dit incident om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Hij legt hieraan in de eerste plaats ten grondslag dat zijn belang om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van WonenBreburg om het vonnis ten uitvoer te leggen. [appellant] voert in dat verband aan dat tenuitvoerlegging van het vonnis voor hem tot een noodtoestand zal leiden, omdat hij dan op straat komt te staan en verder dat hij al jaren in de woning woont en aan de woning en de buurt is gehecht.
[appellant] legt daarnaast aan zijn vordering ten grondslag dat sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag. Zo is de huurovereenkomst ten onrechte ontbonden, omdat [appellant] juist veel overlast van omwonenden ervaart en WonenBreburg daar niets aan doet. Er is voorts sprake van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, nu hij in eerste aanleg niet is gehoord.
3.5.
WonenBreburg stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn incidentele vordering. De woning is inmiddels ontruimd en daardoor heeft [appellant] geen belang meer bij deze vordering, aldus WonenBreburg.
Het hof overweegt dat uit het door WonenBreburg overlegde proces-verbaal van deurwaarderskantoor [deurwaarderskantoor] van 30 maart 2021 inderdaad blijkt dat het gehuurde inmiddels is ontruimd, zodat [appellant] in zoverre geen belang lijkt te hebben bij de beoordeling van dit incident. [appellant] heeft echter niet hierop kunnen reageren. Het hof zal hem daartoe ook niet in de gelegenheid stellen, omdat de incidentele vordering, zoals hierna zal blijken, op andere gronden zal worden afgewezen.
3.6.
WonenBreburg betwist voorts gemotiveerd voornoemde stellingen van [appellant] .
3.7.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.8.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.6 onder a en b weergegeven maatstaven.
3.9.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat degene die een veroordeling tot onder andere ontruiming van het gehuurde heeft gekregen, in dit geval WonenBreburg, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Tegenover het belang van WonenBreburg stelt [appellant] , zoals al overwogen, dat door de tenuitvoerlegging een noodtoestand zal ontstaan, omdat hij dan op straat komt te staan. Het enkele feit dat [appellant] in geval van ontruiming zijn huisvesting zal verliezen, rechtvaardigt op zich nog niet dat van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgeweken. In ieder geval is onvoldoende gesteld of gebleken dat vervangende woonruimte of opvang op geen enkele wijze voor hem beschikbaar is, wat ook zij van de door hem gestelde schaarste aan sociale huurwoningen en lange wachttijden.
De omstandigheid dat [appellant] al lange tijd in het gehuurde woont en gehecht is aan het gehuurde en aan de buurt is tegenover het belang van WonenBreburg evenmin voldoende zwaarwegend en kan dus ook niet leiden tot de conclusie dat de belangen van [appellant] moeten prevaleren boven die van WonenBreburg.
3.10.
De stelling van [appellant] dat sprake is van een kennelijke feitelijke en/of juridische misslag, moet eveneens worden verworpen. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan.
De kern van de gestelde misslag is volgens [appellant] in de eerste plaats, zo begrijpt het hof, gelegen in een onjuist oordeel van de kantonrechter dat [appellant] structureel ernstige overlast veroorzaakt voor omwonenden en dat dit grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst. De enkele omstandigheid dat de kantonrechter in de visie van [appellant] anders had moeten oordelen brengt nog niet mee dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Bovendien is de vraag of er voldoende grond bestaat voor ontbinding van de huurovereenkomst juist het onderwerp van discussie in het hoger beroep en hoort de kans van slagen van het tegen de beslissing aangewende rechtsmiddel hier buiten beschouwing te blijven.
[appellant] voert verder als juridische misslag aan dat hij in eerste aanleg volstrekt niet is gehoord en geen mogelijkheid heeft gekregen om zijn kant van het verhaal te vertellen. Het dossier in eerste aanleg geeft echter een ander beeld. Zo heeft [appellant] mondeling geantwoord en geconcludeerd voor dupliek en blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen in eerste aanleg dat hij tijdens deze comparitie door de kantonrechter is gehoord. Ook uit de inhoud van het vonnis is af te leiden dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden zijn meegewogen bij de beoordeling.
3.11.
Gezien het voorgaande zal het hof de incidentele vordering van [appellant] afwijzen.
3.12.
De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot aan het eindarrest.
In de hoofdzaak
3.13.
Het hof stelt vast dat de zaak vandaag op de rol staat voor beraad partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vorderingen af;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak vandaag op de rol staat voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en E.H. Schulten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juli 2021.
griffier rolraadsheer