ECLI:NL:GHSHE:2021:2291

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.294.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de huurovereenkomst en schorsing van de tenuitvoerlegging in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de huurovereenkomst met betrekking tot een woning werd ontbonden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, vorderde in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld om de woning te verlaten en te ontruimen, en had hem ook verplicht tot betaling van een maandelijkse huurprijs en een bedrag van € 5.000,- aan Woonkwartier, vertegenwoordigd door mr. J.G. van Heertum.

Het hof beoordeelde de incidentele vordering van [appellant] aan de hand van de maatstaven van artikel 351 Rv. Het hof oordeelde dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet was gemotiveerd, maar dat de belangenafweging in het voordeel van Woonkwartier uitviel. Het hof concludeerde dat het belang van Woonkwartier bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij schorsing van de executie. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van Woonkwartier, en verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is gewezen op 20 juli 2021 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.294.021/01
arrest van 20 juli 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal,
tegen
Stichting Woonkwartier,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: Woonkwartier,
advocaat: mr. J.G. van Heertum te Best,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 28 april 2021, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Woonkwartier als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8310243 CV EXPL 20-495)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven houdende incidentele memorie tot schorsing van de tenuitvoerlegging van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord in het incident van Woonkwartier.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het bestreden vonnis is de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan het [adres] te [plaats] ontbonden en is [appellant] – kort gezegd – veroordeeld:
- die woning met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze laatste niet het eigendom van Woonkwartier zijn, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen,
- tot betaling aan Woonkwartier van een bedrag van € 681,02 per maand voor elke ingegane maand dat [appellant] na ontbinding van de huurovereenkomst in de woning verblijft,
- tot betaling aan Woonkwartier van een bedrag van € 5.000, --,
- in de proceskosten.
Deze veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
In het incident vordert [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst [appellant] allereerst naar de memorie van grieven; hij verzoekt het hof de inhoud van de memorie van grieven als in het incident letterlijk herhaald en ingevoegd te beschouwen. Verder voert hij aan dat het ongemotiveerd passeren van het bewijsaanbod door de kantonrechter in strijd is met een elementair materieel procesrecht van [appellant] en als zodanig is te beschouwen als een misslag van de kantonrechter. [appellant] stelt dat indien hij met de door hem genoemde getuigen het bewijs levert dat hij heeft aangeboden, dat van beslissende invloed kan zijn op de vraag of de huurovereenkomst ontbonden kan worden, althans aangenomen mag worden dat het in die situatie zeer onzeker is dat de kantonrechter tot dezelfde uitspraak zou zijn gekomen.
Tot slot voert [appellant] aan dat tenuitvoerlegging van het vonnis bij voorraad onevenredig nadeel aan hem zal toebrengen doordat hij, mocht hij in hoger beroep in het gelijk gesteld worden, ten onrechte zijn woning heeft moeten verlaten en aanzienlijke kosten heeft moeten maken voor verhuizen, opslag van zijn inboedel en inrichting van een andere woning waarvan het nog maar afwachten is of hij die op korte termijn kan vinden, terwijl hij er ook rekening mee moet houden dat Woonkwartier de woning na ontruiming aan een ander zal hebben verhuurd die zich op huurbescherming zal beroepen.
3.4.
Woonkwartier voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv als hier aan de orde geldt op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, het volgende.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder sub a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.6.
Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet is gemotiveerd. Daarom zal de incidentele vordering worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 3.5 onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.7.
Het hof gaat voorbij aan het verzoek van [appellant] om de inhoud van de memorie van grieven als in het incident letterlijk herhaald en ingevoegd te beschouwen, althans voor zover hij de grieven bij de onderbouwing van zijn incidentele vordering niet nader heeft toegelicht. Het enkel verwijzen naar de memorie van grieven kan niet worden beschouwd als het aanvoeren van stellingen en feiten in het kader van het door [appellant] opgeworpen incident omdat een beoordeling van de grieven in het kader van dit incident alleen kan leiden tot een voorlopig oordeel over de uitkomst van dit hoger beroep en de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing dient te blijven.
3.8.
Het hof is van oordeel dat hetgeen [appellant] verder aan zijn incidentele vordering ten grondslag heeft gelegd niet kan leiden tot toewijzing van zijn vordering. Voor de gestelde misslag geldt dat van een klaarblijkelijke juridische (of feitelijke) misslag slechts sprake is indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan. Weliswaar is juist dat de kantonrechter niets heeft gezegd over het bewijsaanbod van [appellant] , maar gezien zijn oordeel in rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis dat [appellant] heeft nagelaten zijn stelling over de reden van zijn regelmatige afwezigheid deugdelijk te onderbouwen, moet worden aangenomen dat de kantonrechter van oordeel was dat [appellant] niet had voldaan aan zijn stelplicht en dat daarom aan bewijslevering door getuigen niet werd toegekomen. Voor een verdergaande inhoudelijke beoordeling van het standpunt van [appellant] is in dit incident geen plaats omdat dit zou leiden tot een voorlopig oordeel over de hoofdzaak en het hof, zoals gezegd, de kans van slagen van dit hoger beroep buiten beschouwing moet laten.
3.9.
Wat betreft de te maken belangenafweging volgt uit de hiervoor onder 3.5 weergegeven maatstaven dat het belang van Woonkwartier bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel is gegeven. Tegenover het belang van Woonkwartier heeft [appellant] – kort gezegd – gesteld dat door executie van het bestreden vonnis aan hem onevenredig nadeel zal worden toegebracht. De omstandigheid dat ontruiming mogelijk onomkeerbaar is en hij hierdoor schade lijdt is inherent aan tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en acht het hof ondergeschikt aan het belang van Woonkwartier. Aangezien andere belangen aan de zijde van [appellant] waarvoor het belang van Woonkwartier zou moeten wijken gesteld zijn noch gebleken, leidt het voorgaande tot de conclusie dat het belang van Woonkwartier bij (het doorzetten van) de executie zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing van de executie.
3.10.
De slotsom is dat de vordering van [appellant] zal worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak staat op de dag van deze uitspraak op de rol voor memorie van antwoord, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de dag van deze uitspraak op de rol staat voor memorie van antwoord aan de zijde van Woonkwartier, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juli 2021.
griffier rolraadsheer