In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de huurovereenkomst met betrekking tot een woning werd ontbonden. De appellant, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, vorderde in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De kantonrechter had [appellant] veroordeeld om de woning te verlaten en te ontruimen, en had hem ook verplicht tot betaling van een maandelijkse huurprijs en een bedrag van € 5.000,- aan Woonkwartier, vertegenwoordigd door mr. J.G. van Heertum.
Het hof beoordeelde de incidentele vordering van [appellant] aan de hand van de maatstaven van artikel 351 Rv. Het hof oordeelde dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bestreden vonnis niet was gemotiveerd, maar dat de belangenafweging in het voordeel van Woonkwartier uitviel. Het hof concludeerde dat het belang van Woonkwartier bij handhaving van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij schorsing van de executie. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van Woonkwartier, en verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is gewezen op 20 juli 2021 en openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.