Uitspraak
200.290.582/01in hoger beroep van:
[de vader], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,
[de moeder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,
1.[zoon 1] ,
[dochter],
200.290.592/01in hoger beroep van:
1.[zoon 1] ,
[dochter],
[de vader], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,
[de moeder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de certificaten van aandelen,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift van [de vader] en [de moeder] met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 18 februari 2021;
- de verweerschriften van [zoon 1] en [dochter] , ingekomen ter griffie op respectievelijk 16 en 19 april 2021;
- een brief van [zoon 1] met producties, ingekomen ter griffie op 18 mei 2021
- een brief van [de vader] en [de moeder] met een productie, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021.
- het beroepschrift van [zoon 2] met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 19 februari 2021;
- het verweerschrift van [zoon 1] , ingekomen ter griffie op 16 april 2021;
- het voornoemde verweerschrift van [dochter] , ingekomen ter griffie op 19 april 2021
- voormelde brief van [zoon 1] met producties, ingekomen ter griffie op 18 mei 2021
- voormelde brief van [de vader] en [de moeder] met een productie, ingekomen ter griffie op 20 mei 2021.
3.De beoordeling in beide zaken gezamenlijk
1. Instelling bewind
14. Einde hoedanigheid van bewindvoerder
ieder van de begiftigden. Het definiëren ervan als ‘rechthebbende’ gebeurt in de tekst van artikel 1 onmiddellijk daarna. Naar het oordeel van het hof moet de definitie van ‘rechthebbende’ daarom geacht worden terug te slaan op het samenstel van de woorden ‘ieder van de begiftigden’ individueel. Steun voor deze uitleg ziet het hof in het bepaalde in artikel 16 lid 1 van de akte. Daarin wordt gesproken over de ‘meerderjarige rechthebbende’, ter kennelijke onderscheiding van de ‘minderjarige rechthebbende’. Naar het oordeel van het hof is dit een belangrijke verdere aanwijzing dat het begrip ‘rechthebbende’ ziet op iedere individuele begiftigde afzonderlijk, en niet op hen gezamenlijk. Het bewind moet daarmee geacht worden te zijn ingesteld in het belang van ieder kind individueel en wel op het onverdeeld aandeel van ieder kind in de gemeenschap. Nu in de akte expliciet is opgenomen dat het bewind is ingesteld in het belang van
derechthebbende (artikel 5 van de akte) en de artikelen 16 lid 1 en 19, laatste twee zinnen, in de akte overeenkomen met de wettelijke bepalingen die zien op het beschermingsbewind, is het hof van oordeel dat in ieder geval sprake is van een beschermingsbewind. Dit heeft tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan het wettelijk vermoeden van artikel 4:155 BW.