In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2021, betreft het een geschil over het bestaan van een erfdienstbaarheid van voetpad ten behoeve van de percelen van [geïntimeerde] en ten laste van het perceel van [appellante]. [geïntimeerde] is eigenaar van twee percelen die aan de achterzijde grenzen aan het perceel van [appellante]. [geïntimeerde] wil appartementen realiseren en heeft de toegang tot deze appartementen via de gang en steeg op het perceel van [appellante] nodig. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er een erfdienstbaarheid bestaat, maar [appellante] is in hoger beroep gegaan en heeft een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend op grond van artikel 351 Rv.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. [appellante] stelt dat haar belang bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof oordeelt echter dat [geïntimeerde] recht heeft op onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid, en dat de belangen van [appellante] niet opwegen tegen de noodzaak voor [geïntimeerde] om gebruik te maken van de gang/steeg. Het hof wijst de incidentele vordering van [appellante] af en verwijst de zaak naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].