ECLI:NL:GHSHE:2021:3025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.104_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv; Geen belang bij verzoek tot overlegging van facturen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om de geïntimeerde, wonende te [woonplaats], te veroordelen tot overlegging van facturen met betrekking tot schade aan een glazen pui, die door de appellant zou zijn veroorzaakt. De schade is ontstaan in de nacht van 4 maart 2019, waarbij de appellant met zijn voertuig schade heeft toegebracht aan het pand van de geïntimeerde. De geïntimeerde heeft de appellant bij brief van 18 december 2019 gesommeerd om de schade van € 11.671,37 te vergoeden, maar heeft geen betaling ontvangen.

De kantonrechter heeft de appellant veroordeeld tot betaling van het schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In hoger beroep vordert de appellant nu inzage in de facturen om te verifiëren of het gevorderde bedrag daadwerkelijk is betaald. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde de gevraagde stukken heeft overgelegd, waaronder een factuur van een bouwbedrijf en een betaalbevestiging. Hierdoor heeft de appellant geen belang meer bij zijn incidentele vordering, die door het hof is afgewezen. De proceskosten in het incident worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 2 november 2021 voor beraad partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.288.104/01
arrest van 5 oktober 2021
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. T. Delmée te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 december 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 oktober 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8334874 / CV EXPL 20-863)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende antwoordmemorie in het incident.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het hof gaat in dit incident uit van de volgende feiten:
3.1.1.
In de nacht van 4 maart 2019 heeft [appellant] met zijn voertuig schade veroorzaakt aan het pand, gelegen aan de [adres] tot en met [huisnummer] te [plaats], dat in eigendom toebehoort aan [geïntimeerde] .
3.1.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] bij gewone en aangetekende brief van 18 december 2019 gesommeerd de door hem geleden schade ter hoogte van € 11.671,37 aan hem te vergoeden. [geïntimeerde] heeft [appellant] bij die brief ook de buitengerechtelijke incassokosten aangezegd.
3.1.3.
[geïntimeerde] heeft geen betaling van [appellant] ontvangen.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het door hem gevorderde schadebedrag van € 11.671,37, vermeerderd met de wettelijke rente. [appellant] is ook veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
[appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen en vordert in dit incident [geïntimeerde] te veroordelen tot overlegging van de door hem betaalde facturen met betrekking tot het repareren van de schade aan de glazen pui op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00. [appellant] stelt in dat verband dat hij zich niet kan voorstellen dat er daadwerkelijk een bedrag van € 11.671,37 is voldaan voor de reparatie van een beschadigde glazen pui en er daarom een rechtmatig belang bij te hebben om de facturen te zien die bij [geïntimeerde] in rekening zijn gebracht en door hem zijn betaald met betrekking tot het herstel van de glazen pui.
3.4.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord, tevens antwoordmemorie in het incident, de gevraagde stukken in het geding heeft gebracht: een factuur van een bouwbedrijf van 21 juni 2021 ter zake van reparatie van aanrijschade ter hoogte van
€ 11.139,14 en een betaalbevestiging van dat bedrag. Dit betekent dat [appellant] geen belang heeft bij zijn incidentele vordering. Deze zal dan ook worden afgewezen.
3.5.
De proceskosten van dit incident zullen worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor 2 november 2021 voor beraad partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 november 2021 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 oktober 2021.
griffier rolraadsheer