In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft in hoger beroep een verzoek ingediend om de geïntimeerde, wonende te [woonplaats], te veroordelen tot overlegging van facturen met betrekking tot schade aan een glazen pui, die door de appellant zou zijn veroorzaakt. De schade is ontstaan in de nacht van 4 maart 2019, waarbij de appellant met zijn voertuig schade heeft toegebracht aan het pand van de geïntimeerde. De geïntimeerde heeft de appellant bij brief van 18 december 2019 gesommeerd om de schade van € 11.671,37 te vergoeden, maar heeft geen betaling ontvangen.
De kantonrechter heeft de appellant veroordeeld tot betaling van het schadebedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In hoger beroep vordert de appellant nu inzage in de facturen om te verifiëren of het gevorderde bedrag daadwerkelijk is betaald. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde de gevraagde stukken heeft overgelegd, waaronder een factuur van een bouwbedrijf en een betaalbevestiging. Hierdoor heeft de appellant geen belang meer bij zijn incidentele vordering, die door het hof is afgewezen. De proceskosten in het incident worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rol van 2 november 2021 voor beraad partijen.