ECLI:NL:GHSHE:2021:3346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.242.118_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en onrechtmatige daad in de context van een paardoverdracht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep over een geschil tussen een appellante en een vennootschap naar Zweeds recht over de schadevergoeding in verband met een onrechtmatige daad. De zaak is ontstaan uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, waar de appellante als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie optrad. De kern van het geschil draait om de waardering van een paard, aangeduid als [het paard 2], dat op 1 juli 2016 is verkocht. De deskundige, benoemd door het hof, heeft de waarde van het paard op dat moment vastgesteld op € 28.000,00, terwijl de geïntimeerde een hogere waarde claimde, gebaseerd op de interesse van een professionele koper en de marktprijzen voor vergelijkbare paarden. Het hof heeft de deskundige gevolgd in zijn waardering en de vordering van de geïntimeerde tot schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad toegewezen tot een bedrag van € 14.000,00. Het hof heeft ook geoordeeld dat er een gemeenschap van eigendom bestond tussen de partijen met betrekking tot het paard en dat de appellante onrechtmatig heeft gehandeld door het paard in strijd met het eigendomsrecht van de geïntimeerde over te dragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het hof heeft de zaak zelf afgedaan zonder deze terug te verwijzen naar de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.242.118/01
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[appellante],
advocaten: mr. M. Goorts te Eindhoven en mr. A.A. Korolev te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar Zweeds recht
[de vennootschap naar Zweeds recht],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Zweden,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als:
[geïntimeerde],
advocaat: thans mr. L.M. Schelstraete te ’s-Hertogenbosch, voorheen mr. M.A.J. Brouwers te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 28 juli 2020 en 16 februari 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 30 mei 2018, tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

8.Het verloop van de procedure

8.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 16 februari 2021;
  • het rapport van de deskundige van 15 juni 2021, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord na deskundigenbericht van de zijde van [geïntimeerde] van 13 juli 2021, met producties;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van de zijde van [appellante] van 10 augustus 2021;
- de beslissing van het hof ingevolge artikel 199 lid 1 Rv van 6 september 2021 waarbij de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de hoogte van het voorschot van de deskundige ongegrond zijn verklaard en waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige zijn begroot op € 6.050,00 inclusief btw.
8.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

In principaal en in incidenteel hoger beroep
tussenarresten
9.1.
Bij tussenarrest van 28 juli 2020 heeft het hof reeds beslist op de grieven 1 tot en met 6 en 9 tot en met 11 in principaal hoger beroep en de grieven 1 en 3 in incidenteel hoger beroep. Ook heeft het hof geoordeeld dat in verband met de grieven 7 en 8 in principaal hoger beroep en grief 2 in incidenteel hoger beroep deskundigenonderzoek noodzakelijk is wat betreft de waarde van het paard [het paard 2] op de dag van de verkoop/ruil aan/met [de koper van het paard 2] op 1 juli 2016 (als overwogen in rechtsoverweging 3.52 en verder). Bij tussenarrest van 16 februari 2021 heeft het hof een deskundige benoemd en bepaald dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar een aantal in dat tussenarrest geformuleerde vragen.
concept-deskundigenbericht
9.2.
Op 25 mei 2021 heeft de door het hof benoemde deskundige zijn bevindingen in een concept-deskundigenbericht aan (de advocaten van) partijen doen toekomen. De advocaten van partijen hebben schriftelijk gereageerd op dit concept-deskundigenbericht. Op 9 juni 2021 heeft de deskundige schriftelijk gereageerd op de reacties van de advocaten van partijen en heeft hij hen laten weten dat hun reacties geen aanleiding vormen zijn bevindingen te herzien.
deskundigenbericht
9.3.
Op 15 juni 2021 heeft de door het hof benoemde deskundige het definitieve deskundigenbericht opgesteld.
9.4.
In dit definitieve deskundigenbericht licht de deskundige allereerst toe dat [het paard 2] fysiek niet kon worden geïnspecteerd, dat hij bij gebreke van gezondheidsgegevens dan wel een veterinair keuringsrapport van [het paard 2] een indruk van [het paard 2] heeft gekregen
“middels de van opdrachtgever ontvangen gegevens, de ervaring en/of prestaties van het paard gelang de leeftijd, de marktsituatie alsmede de afstamming, informatie uit (…) databases”,te weten: KNHS, Horsetelex, Clipmyhorse, FEI en Zangersheide,
“en foto- en filmmateriaal”.In antwoord op de in het tussenarrest van 16 februari 2021 in rechtsoverweging 6.10 onder vi) gestelde vraag meldt de deskundige onder meer dat
“De waardebepaling (…) een momentopname”is
“welke afhankelijk is van de beschikbare gegevens en feiten op de desbetreffende peildatum”.
9.5.
De deskundige omschrijft [het paard 2] als
“een compleet getalenteerd springpaard welke de moeite loont om op te leiden naar een hoger niveau.”
9.6.
In antwoord op de in voormeld tussenarrest in rechtsoverweging 6.10 onder i) en ii)
geformuleerde vragen geeft de deskundige aan dat de waarde van een springpaard
“wel degelijk beïnvloed”wordt
“door training door een amateur- of professionele ruiter, waarbij moet worden opgemerkt dat deze trainingsperiode wel voor een langere periode moet zijn. Het verschil zit met name in het management/opleiding en het netwerk bij verkoop. De trainingen en de verzorging bij een professional zijn normaliter van een hoger en consequenter niveau dan bij een amateur. De paarden worden bij professionele ruiters/stallen vaak uitgebracht op professionele jonge paarden wedstijden/ competities, op deze wedstijden zijn veel potentiële professionele kopers en bemiddelaars voor binnen- en buitenland aanwezig. De professionele ruiter heeft een veel groter netwerk bij verkoop en een aspirant-koper waardeert de opinie en het opleidingsniveau van de professionele ruiter. Dit te samen heeft een stijgend effect op de marktwaarde.”en dat
“Een gemiddelde waarde van een soortgelijk vijfjarig springpaard met vergelijkbare resultaten (…) moeilijk te bepalen”is
“daar elk paard een ander leefmilieu en unieke kenmerken en kwaliteiten heeft.”
9.7.
Voorafgaand aan de waardering van [het paard 2] op de dag van verkoop/ruil aan/met [de koper van het paard 2] op 1 juli 2016 en op de dag van verkoop door [de koper van het paard 2] aan een derde, die - volgens de deskundige - medio september 2019 heeft plaatsgevonden, licht de deskundige zijn meningsvorming als volgt toe:
“In het vormen van mijn mening”over de waarde van [het paard 2] op 1 juli 2016
“ben ik uitgegaan van een gezond 5 jarig sportpaard welke door een amateurruiter is getraind en uitgebracht op 1.10m niveau oefenwedstrijden (…). De combinatie is niet uitgekomen op officiële KNHS wedstrijden (…). Deze feiten zijn in mijn waardebepaling meegenomen, net als het beschikbaar gestelde beeldmateriaal. Op de beschikbare beelden laat [het paard 2] een goed techniek van springen zien, hij springt met voldoende afdruk en lichaamsgebruik. Het voorbeen zou sneller en meer opgevouwen kunnen worden. Tussen de hindernissen is de ruin met name in de aanleuning nog erg onrustig, hierdoor wordt in combinatie met het voorbeen enkele springfouten gemaakt. Het algehele beeld is nog erg onervaren en mist professionaliteit.”en
“In het vormen van mijn mening”over de waarde van [het paard 2] medio september 2019
“ben ik uit gegaan van een gezond 8 jarig sportpaard welke door een professionele ruiter (met bijbehorend management en netwerk) is getraind en uitgebracht op (inter)nationale 1.25m - 1.45m niveau wedstrijden (…). Tussen juli 2016 en september 2019 heeft [het paard 2] veel parcours ervaring opgedaan (1.25m - 1.45m niveau) op grotere internationale wedstrijden. De ruin springt met souplesse en uitstraling, op de sprong zou hij een tikje sneller kunnen zijn en wat meer vermogen kunnen tonen. De behaalde resultaten zijn voldoende tot goed (…). Het algehele beeld toont een ervaren springpaard welke nog wat stabieler in de resultaten kan zijn.”
9.8.
In antwoord op vraag iii) als vermeld in rechtsoverweging 6.10 van het tussenarrest van 16 februari 2021 taxeert de deskundige [het paard 2] op 1 juli 2016 op een waarde van
€ 28.000,00. Hij merkt daarbij in antwoord op de in dit tussenarrest in rechtsoverweging 6.10 onder iv) geformuleerde vraag op dat hij bij deze waardering geen informatie heeft meegenomen
“daterend van na 1 juli 2016. Wel ben ik uitgegaan van de deskundigheid van een professionele ruiter welke de kwaliteiten van [het paard 2] op waarde kan schatten bij het uittesten voor een eventuele verkoop.”In antwoord op vraag v) als vermeld in rechtsoverweging 6.10 van het tussenarrest van 16 februari 2021 taxeert de deskundige [het paard 2] op medio september 2019 op een waarde van € 85.000,00.
reacties op deskundigenbericht
9.9.
[geïntimeerde] heeft in haar memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de waardering van [het paard 2] per 1 juli 2016 door de door het hof benoemde deskundige. Zij wijst in dat verband naar de door haar reeds in reactie op het concept-deskundigenbericht aan deze deskundige toegezonden schriftelijke verklaring van 2 juni 2021 van een door haar ingeschakeld beëdigd en gecertificeerd taxateur voor paarden.
9.10.
Uitgaande van een jong, gezond en talentvol springpaard waardeert deze door [geïntimeerde] ingeschakelde partijdeskundige [het paard 2] in 2016 op een waarde tussen € 75.000,00 en € 200.000,00.
De partijdeskundige merkt daarbij op dat
“Het feit dat een internationale Grand Prix springruiter als (…) [de koper van het paard 2] interesse heeft getoond in een jong springpaard zoals [het paard 2] ”aangeeft
“dat hij er toekomst in zag. Internationale springruiters zijn altijd op zoek naar talentvolle jonge paarden, waarvan de verwachting is dat ze op het hoogste niveau kunnen presteren. Dergelijke jonge, gezonde en talentvolle springpaarden van die leeftijd worden verkocht voor prijzen tussen € 75.000,- en
€ 200.000,-.”en hij wijst daarbij op een aantal veilingen waar vijfjarige springpaarden in 2016 voor prijzen tussen € 52.500,00 en € 450.000,00 verkocht zijn.
9.11.
Volgens [geïntimeerde] moet de waardering van de door het hof benoemde deskundige wijken voor de waardering door haar partijdeskundige.
Zij voert in dat kader aan dat de door het hof benoemde deskundige geen duidelijkheid verschaft over de verantwoording van zijn waardering en dat hij geen referenties hanteert, waar haar partijdeskundige dit wel doet. Bovendien voert zij aan dat het, gelet op de kosten verbonden aan het houden en trainen van een paard, voor de hand ligt dat professionele partijen alleen in jonge springpaarden investeren wanneer deze voldoende talentvol zijn om de geïnvesteerde tijd, energie en kosten terug te verdienen. De waardering door de door het hof benoemde deskundige zou illustreren dat de kwaliteit van [het paard 2] onder de maat is.
9.12.
Het hof overweegt als volgt. Anders dan [geïntimeerde] betoogt, verschaft de door het hof benoemde deskundige wel degelijk duidelijkheid over de verantwoording van zijn waardering. Uit hetgeen het hof hiervoor onder 9.4 heeft overwogen, valt op te maken op welke gegevens deze deskundige zijn waardering heeft gebaseerd en uit hetgeen het hof hiervoor onder 9.6 en 9.7 heeft overwogen, valt op te maken welke feiten en omstandigheden daarbij naar het oordeel van de deskundige een rol spelen. Daarmee heeft deze deskundige naar het oordeel van het hof een toereikende onderbouwing gegeven voor zijn waardering. Het hof is verder van oordeel dat deze deskundige voor het niet hanteren van referenties een toereikende verklaring heeft gegeven door te wijzen op de verschillen tussen leefmilieu, unieke kenmerken en kwaliteiten (rechtsoverweging 9.6 slot). Het ontbreken van referenties geeft het hof dan ook geen aanleiding de waardering van de door het hof benoemde deskundige terzijde te leggen.
9.13.
In de enkele omstandigheid dat de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige wel referenties hanteert, ziet het hof evenmin aanleiding de waardering van de door het hof benoemde deskundige terzijde te leggen. Daarbij betrekt het hof dat de door het hof benoemde deskundige op de reactie van [geïntimeerde] op het concept-deskundigenbericht heeft laten weten dat deze referenties betrekking hebben op paarden die op professionele wijze voor verkoop (op veilingen) zijn voorbereid. [geïntimeerde] heeft dit niet weersproken, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Niet in geschil is dat [het paard 2] ten tijde van de verkoop/ruil op 1 juli 2016 door de dochter van [appellante] niet op professionele wijze was voorbereid op verkoop. Reeds hierom kent het hof geen gewicht toe aan deze referenties.
9.14.
Daarbij komt dat de door [geïntimeerde] ingeschakelde deskundige in zijn verklaring te kennen geeft het aan de door het hof benoemde deskundige beschikbaar gestelde beeldmateriaal niet gezien te hebben. Dit terwijl dit beeldmateriaal naar het oordeel van het hof, zeker bij gebreke van gezondheidsgegevens dan wel een veterinair keuringsrapport van [het paard 2] , essentieel is bij de waardering. Ook dit maakt dat het hof geen aanleiding ziet de waardering van de door het hof benoemde deskundige terzijde te leggen.
9.15.
De stelling van de partijdeskundige over de interesse van [de koper van het paard 2] in [het paard 2] en de conclusie die deze partijdeskundige hieraan verbindt voor de waarde van [het paard 2] (rechtsoverweging 9.10) en de stelling van [geïntimeerde] dat professionals, gelet op de kosten, alleen in jonge paarden investeren wanneer deze voldoende talent hebben en de conclusie die [geïntimeerde] hieraan verbindt voor de waarde van [het paard 2] (rechtsoverweging 9.11), leiden het hof niet tot een ander oordeel. Met deze stellingen wordt miskend dat ook een paard in een lagere prijscategorie talentvol kan zijn en dat ook een paard in een hogere prijscategorie niet/minder talentvol kan zijn en dat professionals ook paarden kopen voor bijvoorbeeld de doorverkoop en dat ook als professionals verwachten een talentvol paard te kopen, die verwachting niet altijd uitkomt.
9.16.
[geïntimeerde] heeft verder in haar memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in de door de door het hof benoemde deskundige in rekening gebrachte kosten verband houdend met het deskundigenbericht.
9.17.
Het hof gaat aan dit bezwaar voorbij, nu de schadeloosstelling en het loon van de deskundige reeds bij de beslissing van het hof ingevolge artikel 199 lid 1 Rv van 6 september 2021 zijn begroot, bij welke beslissing het hof blijft.
9.18.
[appellante] heeft in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht aangevoerd dat de waardering van [het paard 2] op 1 juli 2016 door de door het hof benoemde deskundige naar haar mening iets hoger uitvalt dan haar eigen schatting, maar zij schaart zich wel achter deze waardering.
waardering [het paard 2] op 1 juli 2016
9.19.
Het hof ziet in de reacties van partijen op het deskundigenbericht geen aanleiding het deskundigenbericht terzijde te leggen. Het hof acht de antwoorden en toelichting van de door het hof benoemde deskundige voldoende overtuigend. Het hof neemt de waardering door de deskundige van [het paard 2] bij onderhandse verkoop, bij aanbieding op de meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding en bij verkoop aan de meest biedende gegadigde op 1 juli 2016 ten bedrage van € 28.000,00 over en maakt deze tot de zijne.
9.20.
Hieruit volgt dat de vordering van [geïntimeerde] om [appellante] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op de voet van artikel 6:162 BW tot een bedrag van € 14.000,00 toewijsbaar is.
9.21.
Daarmee is ook beslist op de grieven 7 en 8 in principaal hoger beroep en grief 2 in incidenteel hoger beroep.
nadere bewijslevering
9.22.
Aan nadere bewijslevering wordt niet toegekomen, nu partijen daarvoor onvoldoende hebben gesteld en zij bovendien in hoger beroep niets hebben aangevoerd dat
tot andere conclusies aanleiding kan geven.
Slotsom
In principaal en in incidenteel hoger beroep
zelf afdoen
9.23.
De slotsom is dat de grieven in principaal hoger beroep deels slagen en dat de grieven in incidenteel hoger beroep falen, althans dat [geïntimeerde] daarbij geen belang heeft.
9.24.
Nu het hof heeft beslist over de belangrijkste geschilpunten tussen partijen en de uitkomst van alle vorderingen thans vastligt, zal het hof - mede gezien het verzoek van partijen daartoe - de zaak niet terugwijzen maar deze zelf afdoen.
9.25.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] om te verklaren voor recht dat er tussen partijen tot 1 juli 2016 een gemeenschap heeft bestaan met betrekking tot [het paard 2] , alsmede diens paspoort, waarbij [geïntimeerde] en [appellante] ieder voor de helft eigenaar zijn, zal worden toegewezen, evenals de vordering van [geïntimeerde] om te verklaren voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door [het paard 2] in strijd met het eigendomsrecht van [geïntimeerde] over te dragen aan [de koper van het paard 2] . De vordering van [geïntimeerde] om [appellante] te veroordelen tot schadevergoeding ten bedrage van € 37.500,00, bestaande uit de helft van de waarde van [het paard 2] op 1 juli 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen tot een bedrag groot € 14.000,00. De vordering van [appellante] om de ten laste van [appellante] onder [de vennootschap 4] en [de koper van het paard 2] gelegde conservatoire deelgenotenbeslagen op te heffen zal worden toegewezen. De vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 23.344,65 aan kosten voor de paarden zal worden toegewezen tot een bedrag groot € 13.800,00. Het door partijen (in eerste aanleg en in hoger beroep) meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
proceskosten
9.26.
De vorderingen van partijen zijn in beperkte zin toewijsbaar gebleken en partijen zijn over en weer deels in het (on)gelijk gesteld. Het hof ziet in de uitkomst van de zaak dan ook aanleiding om de proceskosten in conventie en in reconventie in eerste aanleg en in principaal en in incidenteel hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Tevens zal worden bepaald dat ieder van partijen de helft van de kosten van de deskundige draagt.
beslagkosten
9.27.
Ingevolge het bepaalde in artikel 706 Rv kunnen de beslagkosten van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.
9.28.
In het tussenarrest van 28 juli 2020 heeft het hof reeds overwogen dat de vordering van [appellante] om de ten laste van haar gelegde deelgenotenbeslagen op te heffen toewijsbaar is. Reeds hierop stuit de vordering van [geïntimeerde] om [appellante] te veroordelen in de beslagkosten voor zover betrekking hebbend op deze deelgenotenbeslagen af.
9.29.
Voor zover de vordering van [geïntimeerde] om [appellante] te veroordelen in de beslagkosten betrekking heeft op het conservatoir beslag op aan [appellante] in eigendom toebehorende onroerende goederen, is deze vordering wel toewijsbaar. Nu een deel van de vordering van [geïntimeerde] wordt toegewezen, kan immers niet worden geoordeeld dat dit conservatoir beslag onnodig of onrechtmatig is gelegd en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een nietig beslag. De door [appellante] aan [geïntimeerde] in dat kader te betalen beslagkosten worden begroot op (€ 70,15 +/+ € 209,40 +/+ € 626,00 =) € 905,55 voor verschotten en op € 2.031,00 voor salaris advocaat, dus in totaal op € 2.936,55.

10.De uitspraak

Het hof, recht doende
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 mei 2018
en opnieuw recht doende:
verklaart voor recht dat er tussen partijen tot 1 juli 2016 een gemeenschap heeft bestaan met betrekking tot het paard [het paard 2] , alsmede diens paspoort, waarbij [geïntimeerde] en [appellante] ieder voor de helft eigenaar zijn;
verklaart voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door in strijd met het eigendomsrecht van [geïntimeerde] het paard [het paard 2] over te dragen aan [de koper van het paard 2] ;
veroordeelt [appellante] tot betaling van schadevergoeding ex artikel 6:162 BW aan [geïntimeerde] ten bedrage van € 14.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 juli 2016 tot en met de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellante] in de beslagkosten groot € 2.936,55, betrekking hebbend op het ten behoeve van [geïntimeerde] en ten laste van [appellante] gelegde conservatoire beslag op aan [appellante] in eigendom toebehorende onroerende goederen;
heft de ten behoeve van [geïntimeerde] en ten laste van [appellante] onder [de vennootschap 4] te [vestigingsplaats] en de heer [de koper van het paard 2] gelegde conservatoire deelgenotenbeslagen op;
veroordeelt [geïntimeerde] , om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellante] te betalen een bedrag van € 13.800,00 aan kosten voor de paarden [het paard 2] en [het paard 1] ;
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie in eerste aanleg en in principaal en in incidenteel hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de kosten van de deskundige draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in eerste aanleg en in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en P. Kuipers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 november 2021.
griffier rolraadsheer