ECLI:NL:GHSHE:2021:3590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
200.283.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten voor bedrijfstakpensioenfonds in de levensmiddelen groothandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen OLD KAATSHEUVEL B.V. (voorheen Fresh Food Service B.V.) en Stichting BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS voor de FOODSERVICE & GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN. De eiseres, Fresh Food Service (FFS), vorderde een verklaring voor recht dat haar activiteiten niet onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbesluiten tot deelname in het bedrijfstakpensioenfonds voor de groothandel in levensmiddelen vallen, en dat zij geen premies verschuldigd is. De gedaagde, Bpf Foodservice, stelde dat FFS vanaf 2001 als een algemene groothandel in levensmiddelen moet worden aangemerkt en dat zij derhalve wel degelijk onder de verplichtstellingsbesluiten valt.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen een prorogatieovereenkomst hebben gesloten, waardoor het hof bevoegd was om kennis te nemen van het geschil. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de rol van FFS als dienstverlener in de levensmiddelenlogistiek en de definities van groothandel in de relevante wetgeving. Het hof concludeerde dat FFS niet kan worden aangemerkt als een groothandel in levensmiddelen in de zin van de verplichtstellingsbesluiten, omdat FFS geen eigen voorraden aanhoudt en niet zelf de goederen inkoopt, maar enkel als tussenpersoon fungeert.

De uitspraak houdt in dat de vorderingen van FFS worden toegewezen, met de verklaring dat FFS over de periode van 2001 tot en met 2015 geen premies verschuldigd is aan Bpf Foodservice. Tevens is bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt, zonder dat er een kostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.410/01
arrest van 30 november 2021
in de zaak van
OLD KAATSHEUVEL B.V.,
(voorheen handelend onder de naam Fresh Food Service B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
eiseres,
hierna: Fresh Food Service (FFS),
advocaat: mr. M.Th.S. van Gelder te Tilburg,
tegen:
Stichting BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS voor de FOODSERVICE & GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
gedaagde,
hierna: Bpf Foodservice,
advocaat: mr. B. Degelink te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding (bij prorogatie)

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 augustus 2020 met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
FFS vordert in het geding – samengevat – een verklaring voor recht dat de activiteiten van FFS niet onder de werkingssfeer van de verplichtingstellingsbesluiten tot deelname in het bedrijfstakpensioenfonds voor de groothandel in levensmiddelen c.a. uit 1999, 2005 en 2009 (of enig ander/later besluit) voor Bpf GIL/Bpf Foodservice vallen en FFS geen premies daartoe is verschuldigd.
1.4
Bpf Foodservice vordert in het geding – samengevat – een verklaring voor recht dat FFS vanaf 2001 (althans vanaf andere eveneens genoemde momenten) is aan te merken als een algemene groothandel in levensmiddelen en/of een groothandel in levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt als bedoeld in de diverse verplichtstellingsbesluiten tot deelname in het daarbij bedoelde bedrijfstakpensioenfonds.

2.De bevoegdheid van het hof en de ontvankelijkheid van de vorderingen

2.1
Op grond van artikel 329 Rv kunnen partijen, in alle voor hoger beroep bij het gerechtshof vatbare geschillen over zaken die ter vrije bepaling van partijen staan, overeenkomen die geschillen bij aanvang van het geding dadelijk ter kennis te brengen van het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.
2.2.
Partijen hebben overeenstemming bereikt om hun geschil direct aan het gerechtshof voor te leggen, zoals blijkt uit de tussen hen gesloten prorogatieovereenkomst van medio 2020 (namens Bpf Foodservice ondertekend op 27 mei 2020 en namens FFS ondertekend op 19 augustus 2020).
2.3
Het hof stelt vast dat het geschil tussen partijen zich leent voor prorogatie nu de (uitleg van de) relevante bepalingen gericht op de werkingssfeer uit de diverse verplichtstellingsbesluiten niet raken aan de openbare orde en daarmee in die zin ter vrije bepaling van partijen staan. Verder is het hof bevoegd kennis te nemen van deze vorderingen nu zowel eiser als gedaagde gevestigd zijn in het ressort ’s-Hertogenbosch.
2.4
Tenslotte overweegt het hof dat de bij conclusie van repliek door FFS ingebrachte producties bij de beoordeling van de vorderingen buiten beschouwing zullen worden gelaten, omdat partijen in de overeenkomst van prorogatie onder 3.3. nu eenmaal hebben afgesproken geen verdere producties over te leggen en Bpf Foodservice zich op die bepaling beroept om bezwaar te maken. Dat bezwaar geldt niet voor het nemen van een conclusie van repliek door FFS.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in dit geschil uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.
3.2
FFS is opgericht in 1998 en fungeert voor de institutionele markt (lees: bedrijven en instellingen) in Nederland als een dienstverlener op het gebied van service en logistiek van levensmiddelen. Voorheen plaatsten instellingen en bedrijven bestellingen van levensmiddelen via verschillende bestelkanalen (onder andere fax, telefonisch) bij verschillende leveranciers (slager, bakker, groenteman e.d.) en deze leverden vervolgens veelal dagelijks ieder voor zich de bestelde levensmiddelen en non-food producten bij de instellingen en bedrijven af. Dit was volgens FFS een omslachtige manier van werken en dat kon volgens FFS veel efficiënter.
3.3
FFS verricht administratieve en logistieke diensten ten behoeve van diverse leveranciers en instellingen die producten van die leveranciers willen bestellen. Deze institutionele klanten zijn voornamelijk verzorgingstehuizen die maaltijden verstrekken aan hun bewoners en bedrijven die maaltijden serveren in een bedrijfsrestaurant. De leveranciers (bakker, slager, groenteman e.d.) maken daarbij gebruik van een ‘leveranciersmodule’ in een door FFS daartoe geopend internetportaal ( [internetportaal] genaamd) met een platformfunctie. Leveranciers beheren hierin zelf de klanten en prijsstelling van producten. De klanten van aangesloten leveranciers, zoals bedrijven en instellingen, kunnen inloggen en via het internetportaal bij de diverse leveranciers hun food en non-food producten bestellen.
3.4
Via dit bestelportaal kunnen de aangesloten leveranciers hun goederen dus bestelbaar laten worden voor klanten. Leveranciers hebben daarbij elk hun eigen module binnen het bestelportaal. Elke leverancier kan zich aansluiten; de klant is vrij om aan te geven door welke van de aangesloten leveranciers hij of zij beleverd wil worden en de klant stemt met de desbetreffende leveranciers de (marktconforme) prijs af. Hier staat FFS buiten. Klanten bestellen op deze manier via één bestelomgeving alle gewenste producten (rechtstreeks) bij de leveranciers die zijn aangesloten bij het bestelportaal.
3.5
De bestellingen worden vervolgens door de leveranciers op de locatie van FFS afgeleverd. Zodra leveranciers orders van klanten melden als gereed via het bestelportaal en
de pakbonnen naar FFS toezenden, bundelt FFS de pakbonnen van alle leveranciers en
maakt één order van voor de betreffende klant voor de levering van alle door deze klant bestelde producten. Voordat FFS haar logistieke en administratieve werkzaamheden kan verrichten, dienen de leveranciers de order aldus eerst gereed te melden. Op het moment
dat orders door leveranciers gemeld worden als gereed en de pakbonnen naar
FFS gezonden worden, bundelt FFS de door elke leverancier op klantniveau
aangeleverde orders logistiek in haar magazijn en levert deze vervolgens uit aan de klanten. De bij de diverse leveranciers bestelde en door deze bij FFS afgeleverde producten staan daarbij telkens zeer kort in het magazijn van FFS, gesorteerd per klant, voordat FFS deze bij de desbetreffende klant aflevert.
3.6
Op basis van de door de leveranciers gereed gemelde verkooporders stelt FFS één gebundelde factuur per klant op, op naam van FFS. De gegevens op de factuur, zoals verkoopprijs en producten, zijn afkomstig van de leveranciersmodules van
het bestelportaal. De facturen dienen door de klanten rechtstreeks aan FFS te worden betaald (en dus niet aan de diverse leveranciers). Op basis van de verkoopfacturen van de leveranciers aan FFS, wordt door FFS een op eigen naam gestelde afzonderlijke factuur opgemaakt en gericht aan leveranciers voor de verrichte diensten (cross-docking, transport en administratie). Op die factuur staat uitsluitend de zogenaamde leveranciersfee, die een percentage vormt van de verkoopprijs van de diverse producten aan de klanten. Die fee of commissie vormt dus de beloning die de leverancier aan FFS moet betalen voor de geleverde administratieve en logistieke diensten. De door een klant aan FFS betaalde bedragen worden met aftrek van die fee direct doorbetaald aan de leverancier.
3.7
Bpf Foodservice is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en de
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (“Wet Bpf 2000”). Tot 19 oktober 2016 was Bpf Foodservice genaamd “Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen”, kortweg “Bpf GIL”.
3.8
De deelneming in Bpf Foodservice is verplicht voor werknemers in dienst van een
onderneming die de groothandel in levensmiddelen uitoefent. De grondslag van deze
verplichting is art. 2 Wet Bpf 2000, het daarop gebaseerde verplichtstellingsbesluit en de wijzigingsbesluiten van Bpf Foodservice. De wijzigingsbesluiten van Bpf Foodservice die
van toepassing waren in de periode, die relevant is voor de onderhavige procedure, zijn het wijzigingsbesluit 1999 (geldig van 10 april 1999 tot 18 augustus 2005), het wijzigingsbesluit 2005 (geldig van 18 augustus 2005 tot 23 december 2009) en het wijzigingsbesluit 2009 (geldig van 23 december 2009 tot 17 februari 2017). Hierna aan te duiden als het (de) Verplichtstellingsbesluit(en).
3.9
Het rechtsgevolg van de verplichte deelneming in Bpf Foodservice door werknemers in dienst van een onderneming die de groothandel in levensmiddelen uitoefent, is dat deze werknemers alsmede hun werkgevers de statuten, de reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van Bpf Foodservice moeten naleven (art. 4 Wet Bpf 2000).
3.1
Volgens artikel 2 van het Verplichtstellingsbesluit 2009 wordt met betrekking tot het begrip werkgever in voornoemde groothandel het volgende bepaald:
“ Onder groothandel in levensmiddelen wordt verstaan de onderneming die zich als groothandel:
a. bezig houdt met het kopen en verkopen van een assortiment levensmiddelen (ongeacht de
verpakkingsvorm) bestaande uit ten minste acht van de hierna genoemde groepen; en/of
b. bezig houdt met het kopen en verkopen aan wederverkopers van één of meer der navolgende producten: bakkerijgrondstoffen, specerijen, vleeswaren, visconserven, zoetwaren en/of gedroogde zuidvruchten, tabak en/of tabaksproducten en levensmiddelen gericht op binnen- en buitenhuishoudelijke markt;
Voor de ondernemingen als bedoeld in artikel 2 sub a. en b. geldt dat de omzet die wordt behaald met het verkopen hoger is dan 50% van de totale omzet en voor meer dan 50% bestaat uit het verkopen aan wederverkopers en/of aan wederverkopers in retailondernemingen en/of verbruikers in horeca- en cateringbedrijven. (…).
De omschrijving van het begrip werkgever in de Verplichtstellingsbesluiten 1999 en 2005 is nagenoeg gelijkluidend met dien verstande dat in het Verplichtstellingsbesluit uit 1999 nog het volgende is opgenomen :
“onderneming uitoefenende de groothandel in levensmiddelen: de onderneming, waarin uitsluitend of in hoofdzaak wordt uitgeoefend: a. het bedrijf van het kopen en verkopen aan wederverkopers van kruidenierswaren (groothandel in kruidenierswaren) in de zin van artikel 2 lid 2*, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Groothandel in Kruidenierswaren, zoals dit besluit luidde op 30 november 1964”.
3.11
Bpf Foodservice heeft op 9 december 2013 het besluit genomen dat FFS onder de werkingssfeer van het toen geldende Verplichtstellingsbesluit valt. In dat besluit staat onder meer het volgende vermeld:
"Op basis van het door u ingevulde vragenformulier, openbare gegevens en het op 10 september 2013 op bedrijfslocatie uitgevoerde onderzoek stelt Bpf GIL vast dat de onderneming een groothandel in levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudeliike markt drijft, waarmee een omzet van meer dan 50% wordt
behaald. (...) Bpf GIL besluit dat de onderneming met ingang van 1 januari 2001 valt
onder de werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking en op grond daarvan met
ingang van 1 januari 2001 verplicht wordt aangesloten bij Bpf GIL."
Tegen dit besluit is door FFS bezwaar ingediend, waarop volgens de gegevens in de processtukken nog niet is beslist.

4.De motivering van de beslissing (bij prorogatie)

4.1
Fresh Food Service is opgericht in mei 1998, terwijl de bedrijfsactiviteiten van Fresh
Food Service in 2015 zijn beëindigd. Omdat Fresh Food Service thans geen
bedrijfsactiviteiten meer heeft, betreft de vraag die in de onderhavige procedure
centraal staat - namelijk of Fresh Food Service een groothandel in levensmiddelen
was als genoemd in de verplichtstellingsbesluiten van Bpf Foodservice - uitsluitend de
periode vóór de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten. De verplichtstellingsbesluiten 2017 en 2018 zijn in werking getreden na 2015 en zijn daarmee voor de onderhavige procedure niet van belang. De genoemde vraag zal moeten worden beantwoord aan de hand van het Verplichtstellingsbesluit 1999 (voor de periode van 1 januari 2001 tot 18 augustus 2005), het Verplichtstellingsbesluit 2005 (voor de periode van 18 augustus 2005 tot 23 december 2009) en het Verplichtstellingsbesluit 2009 (voor de periode van 23 december 2009 tot en met 2015).
4.2
FFS heeft tegen de stelling van Bpf Foodservice dat FFS onder de werkingssfeer van de relevante Verplichtstellingsbesluiten valt als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat het handelen van FFS niet is aan te merken als het opereren als groothandel in levensmiddelen. FFS heeft dat als volgt toegelicht (zie ook randnummer 20 van de conclusie van repliek). Ingeval van een (levensmiddelen)groothandel ontvangt de groothandel rechtstreeks betalingen van de afnemers van de goederen die de groothandel uit eigen naam heeft geleverd. Deze goederen heeft de groothandel dan al van de leverancier betrokken en op voorraad gehouden. De winstmarge zit voor de (levensmiddelen)groothandel in het verschil tussen de inkoop- en verkoopprijs.
Dit in tegenstelling tot de onderneming van FFS die voor haar logistieke en administratieve
bemiddeling van de leveranciers (en niet van de afnemende instellingen) achteraf pas een beloning ontvangt. De verdiensten voor de onderneming van FFS kwamen uit haar werkzaamheden als foodmakelaar. FFS ziet zichzelf ook niet als (levensmiddelen)groothandel en heeft ook nimmer de bedoeling gehad dit te zijn. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn ook geen "groothandelsactiviteiten" opgenomen in de omschrijving, aldus FFS.
4.3
Bpf Foodservice heeft in reactie hierop betoogd dat aan het begrip ‘groothandel’ in de hier bedoelde Verplichtstellingsbesluiten geen enkele onderscheidende betekenis toekomt, waarbij zij onder meer heeft gewezen op de omstandigheid dat het begrip groothandel in de hiervoor genoemde definitie van werkgever in het Verplichtstellingsbesluit van 2017 als ‘overbodig’ is weggelaten. Bpf Foodservice stelt dat uit het Verplichtstellingsbesluit zelf al voldoende blijkt welke ondernemingen hieronder vallen.
4.4
Het hof stelt voorop dat de hier bedoelde verplichtstellingsbesluiten recht zijn in de zin van art. 79 RO. Op de uitleg daarvan is de cao-norm van toepassing (HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:527, zie voor die norm onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2). Deze norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
4.5
Vastgesteld moet worden dat in de diverse relevante Verplichtingsstellingsbesluiten het begrip groothandel als zodanig niet nader wordt omschreven. Daaraan draagt ook niet bij dat onder de definitie van het begrip werkgever tot twee keer toe het woord groothandel wordt gebezigd, terwijl anderzijds ook niet kan worden gezegd dat daarom aan dat begrip dus geen enkele betekenis toekomt. Van een verdere toelichting op die Verplichtstellingsbesluiten, laat staan op dit punt, is ook niet gebleken. Het ligt derhalve voor de hand zelfstandig op zoek te gaan naar een algemeen aanvaarde definitie/begripsomschrijving.
Volgens het Algemeen Nederlands Woordenboek wordt onder een groothandel het volgende verstaan. Het begrip groothandel heeft daarbij drie verschillende betekenissen:
1) handel in het groot.handel waarbij grote partijen goederen die zijn aangekocht bij producenten en importeurs in kleinere hoeveelheden en aantallen worden verdeeld en doorverkocht aan kleinhandelaars en grootverbruikers; handel in het groot.2) groothandelsbedrijf.bedrijf dat handelswaar in grote partijen koopt van producenten en importeurs en in kleinere hoeveelheden of aantallen doorverkoopt aan de kleinhandel en grootverbruikers; groothandelsbedrijf.3) geheel van bedrijven.geheel van bedrijven die werkzaam zijn in de groothandel, beschouwd in hun totaliteit als bedrijfstak of in een ander verband, bv. in een bepaald marktsegment.
Volgens Van Dale (online) wordt onder groothandel het volgende verstaan. Ook volgens Van Dale heeft het begrip groothandel daarbij drie verschillende betekenissen:
1) handel waarbij van de producent betrokken waar aan detaillisten doorverkocht wordt = grossierderij
2) koop en verkoop bij grote partijen of aantallen
3) onderneming die groothandel drijft.
4.6
Bij een groothandel gaat het in de kern dus om de vraag of gehandeld wordt in grote partijen in die zin dat eenmaal verworven deze partijen worden verdeeld in kleinere hoeveelheden bestemd voor wederverkoop. In het geval van FFS geldt allereerst dat zij in wezen niet als zelfstandige partij betrokken is bij (koop)overeenkomsten tussen de leverancier en de klant (instelling of bedrijf). Deze (koop)overeenkomsten komen via een door FFS opgetuigd internetportaal tot stand op detailniveau tussen de betreffende leverancier en de klant (instelling of bedrijf), waarbij de leveranciers (bakker, slager, groenteman etc.) zelf niet aan te merken zijn als een groothandel in de bovenbedoelde zin, omdat zij zelf slechts relatief kleine hoeveelheden producten, telkens bestemd voor één specifieke klant, aanleveren (detailhandel). FFS houdt zelf geen, laat staan eigen, voorraden aan, maar levert de door de leveranciers bij haar logistiek centrum afgeleverde levensmiddelen/goederen rechtstreeks één voor één, zij het om doelmatigheidsredenen gebundeld voor de bedoelde klant, en direct door. Aan dit alles doet niet af dat FFS uit het oogpunt van verdere administratieve dienstverlening op haar naam staande facturen zendt aan de diverse afnemers, waarin eveneens een bundeling per klant plaatsvindt voor de in een bepaalde periode geleverde producten. Kortom FFS koopt de in het Verplichtstellingsbesluit bedoelde goederen niet zelf in, handelt ook niet in die goederen, laat staan voor eigen risico (anders dan dat zij bij niet betaling door de klant eventueel een vooraf afgesproken fee misloopt), zij houdt zelf geen voorraden aan en richt zich ook niet op het verwerven ervan. FFS richt zich daarentegen vooral op de
bemiddelingtussen de detailhandel en de daarvoor in aanmerking komende klanten, zoals instellingen, bedrijfskantines etc. en niet zozeer op de
verkoopvan die producten. Dat zij daarbij een faciliterende rol vervult en verder via haar bestelportaal bijdraagt aan het tot stand komen van de diverse direct individualiserende koopovereenkomsten maakt dat niet anders. Daarmee vertonen de activiteiten van FFS zo weinig kenmerken van een groothandel in de eigenlijke zin als hiervoor onder rov. 4.5 nader geduid dat niet gezegd kan worden dat zij niettemin als zodanig is te beschouwen.
4.7
Bij dit alles heeft het hof eveneens in ogenschouw genomen dat ook nieuwe vormen van ondernemen, waaraan nog niet is gedacht bij het formuleren van de definities in de Verplichtingstellingsbesluiten, niettemin, gezien de aard en strekking daarvan, in wezen kunnen vallen onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit. Anderzijds is van belang dat werkingssfeerbepalingen voldoende duidelijk moeten zijn voor zowel werknemers als met name ook voor werkgevers, gezien de gevolgen die het alsnog moeten afdragen van pensioenpremies voor een onderneming kan hebben dan wel het alsnog moeten betalen van pensioenen door een bedrijfstakpensioenfonds. In die zin en om die reden heeft het hof ook gelet op de meest kenmerkende eigenschappen van FFS, om zoals boven reeds gemotiveerd, tot de conclusie te komen dat FFS niet op één lijn is te stellen met een groothandel als bedoeld in de hier ter beoordeling voorgelegde Verplichtstellingsbesluiten. Voor zover de activiteiten van FFS dus al zouden kunnen vallen onder voornoemde nieuwe vormen van ondernemen, weegt bij de beoordeling van deze activiteiten in de voorliggende periode van 2001 tot en met 2015 zwaarder dat (de uitleg van) de tekst van de Verplichtstellingsbesluiten mede gelet op de overwegingen in rov. 4.5 over het begrip groothandel, hierop niet duidt en werkgevers en werknemers daar dan ook niet van uit hoefden (of konden) gaan. Bpf Foodservice heeft nog gewezen op de gewijzigde formulering in het Verplichtstellingsbesluit 2017. Gelet op de hiervoor weergegeven cao-norm en de rechtszekerheid, is het hof echter van oordeel dat daaruit niet een andere uitleg kan of mag worden afgeleid. Verder heeft het hof nog in ogenschouw genomen dat de formulering van het Verplichtstellingsbesluit 1999 enigszins afwijkt van die van 2005 en 2009. De bepalingen in het Verplichtstellingsbesluit 1999 luiden anders, maar in de kern komen deze op hetzelfde neer. Om die reden ziet het hof geen reden om anders te oordelen voor wat betreft de periode tot 2005. Daarbij betrekt het hof de toenmalige benaming van het bedrijfstakpensioenfonds (groothandel in levensmiddelen). De bedrijfsactiviteiten van FFS wijken te zeer af van wat wordt verstaan onder groothandel in dagelijks taalgebruik en wat volgens dat Verplichtstellingsbesluit daaronder moet worden verstaan.
4.8
Gezien het hiervoor gegeven oordeel kunnen de discussies tussen partijen over de uitleg van de verschillende (meer gedetailleerde) begrippen in de Verplichtstellingsbesluiten verder buiten beoordeling blijven.

5.De slotsom

5.1
De vorderingen van FFS gericht op een verklaring voor recht komen voor toewijzing in aanmerking met dien verstande dat het hof geen uitspraak zal doen over andere Verplichtstellingsbesluiten dan die welke betrekking hebben op de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 2015.
5.2
In de overeenkomst van prorogatie hebben partijen onder 4.1 afgesproken dat zij ieder de eigen kosten zullen dragen voor het voeren van deze procedure ongeacht de uitkomst ervan. Het hof zal dan ook geen kostenveroordeling uitspreken.

6.De beslissing op prorogatie

Het hof, recht doende op grond van prorogatie:
verklaart voor recht dat de activiteiten van FFS/Fresh Food Service niet onder de werkingssfeer van de Verplichtstellingsbesluiten uit 1999, 2005 en 2009 voor Bpf GIL/Bpf Foodservice vallen en FFS/Fresh Food Service over de periode 2001 tot en met 2015 geen premies is verschuldigd;
verklaart dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, M. van Ham en H.K.N. Vos, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2021.
griffier rolraadsheer