ECLI:NL:GHSHE:2021:3668

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.300.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van vonnis in huurzaak met belangenafweging

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis, waarbij de huurder, [appellant], is veroordeeld tot ontruiming van zijn woning door de kantonrechter. De huurder, die sinds 1993 een woning huurt van Stichting Thuisvester, heeft een huurachterstand opgebouwd en was tijdelijk in het buitenland vanwege de coronacrisis. De kantonrechter heeft op 11 augustus 2021 de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming en betaling van achterstallige huur. De huurder heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt in het incident om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof overweegt dat de belangenafweging in het voordeel van de verhuurder uitvalt, omdat deze een veroordeling tot ontruiming heeft verkregen na een volledig onderzoek in eerste aanleg. De huurder stelt dat hij in een noodsituatie komt te verkeren, maar het hof oordeelt dat dit op zichzelf niet voldoende is om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. De huurder heeft niet aangetoond dat er geen vervangende woonruimte beschikbaar is. Het hof wijst de incidentele vordering van de huurder af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor memorie van antwoord op 21 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.300.150/01
arrest van 7 december 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
tegen
Stichting Thuisvester,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.C.E. Wirken te Oosterhout (NB),
op het bij exploot van dagvaarding van 20 september 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 11 augustus 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – Thuisvester – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9118582 CV EXPL 21-1253)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv;
  • de antwoordmemorie in het incident van Thuisvester met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In dit incident gaat het hof uit van de volgende feiten:
- Sinds 9 december 1993 huurt [appellant] van Thuisvester de woning aan de [adres] te [plaats] . De huurprijs bedroeg ten tijde van de procedure in eerste aanleg € 493,95 per maand.
- Eind februari 2020 is [appellant] voor familiebezoek teruggegaan naar zijn land van herkomst (Kosovo).
- Vanwege de coronacrisis kon [appellant] tot begin september 2020 niet terugkeren naar Nederland.
- Vanaf medio 2020 is de bijstandsuitkering van [appellant] gestopt, omdat hij zijn verblijf in het buitenland dat langer was dan drie maanden niet heeft gemeld bij de sociale dienst. Sindsdien heeft hij geen inkomen.
- [appellant] heeft sinds januari 2021 een huurachterstand laten ontstaan.
3.2.
Bij vonnis van 11 augustus 2021 heeft de kantonrechter op vordering van Thuisvester de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.548,82, te vermeerderen met wettelijke rente, een bedrag van € 493,95 per maand vanaf 1 augustus 2021 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en een bedrag van € 493,95 aan schadevergoeding per maand(deel) dat [appellant] het gehuurde na ontbinding van de huurovereenkomst in gebruik houdt. [appellant] is ten slotte veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft voornoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[appellant] komt van bovengenoemd vonnis in hoger beroep en vordert daarnaast in incident op grond van artikel 351 Rv schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis.
Thuisvester voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.4.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende heeft te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in overweging 3.4 onder a en b weergegeven maatstaven.
3.6.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat Thuisvester, die na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg een veroordeling tot onder andere ontruiming van het gehuurde heeft gekregen, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Tegenover het belang van Thuisvester stelt [appellant] dat door de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis een noodsituatie zal ontstaan, omdat hij in dat geval op straat komt te staan. Het enkele feit dat [appellant] in geval van ontruiming zijn huisvesting zal verliezen, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof op zich nog niet dat van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgeweken. In ieder geval is onvoldoende gesteld of gebleken dat vervangende woonruimte of opvang op geen enkele wijze voor hem beschikbaar is, wat ook zij van de door hem gestelde schaarste aan sociale huurwoningen en lange wachttijden.
De omstandigheid dat [appellant] al lange tijd in het gehuurde woont en gehecht is aan het gehuurde en aan de buurt is tegenover het belang van Thuisvester evenmin voldoende zwaarwegend en kan dus ook niet leiden tot de conclusie dat de belangen van [appellant] moeten prevaleren boven die van Thuisvester. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat [appellant] tot op heden geen inkomen heeft en dat de uitkomst van de door hem gestelde procedures op dat punt nog ongewis is. Van Thuisvester kan niet worden verwacht dat zij genoegen blijft nemen met een oplopende huurachterstand.
[appellant] voert nog aan dat er vanwege Covid-19 een terughoudend beleid geldt bij ontruimingen van woningen. Dit kan evenmin ertoe leiden dat een belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen. Thuisvester betwist dat er een regel bestaat waaruit blijkt dat het gehuurde niet ontruimd mag worden. [appellant] licht ook niet toe op welk beleid hij precies doelt en waarom dat in zijn geval zou gelden. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
Dat er bij [appellant] sprake is van ernstige psychiatrische problemen en dat hierdoor de gevolgen van een ontruiming desastreus zullen zijn, wordt door Thuisvester eveneens betwist en wordt door [appellant] op geen enkele wijze onderbouwd.
3.7.
De stelling van [appellant] dat het bestreden vonnis berust op kennelijke feitelijke en/of juridische misslagen, moet eveneens worden verworpen. Van een klaarblijkelijke misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is in dit geval niet voldaan.
De eerste misslag houdt volgens [appellant] in dat de kantonrechter ten onrechte de psychische/psychiatrische situatie van [appellant] niet heeft onderzocht of in onvoldoende mate in de beoordeling heeft betrokken. Uit het vonnis volgt echter dat de kantonrechter de door [appellant] gestelde psychische problemen wel heeft betrokken bij de beoordeling (vgl. r.o. 3.10). Voor zover [appellant] het er niet mee eens is dat deze problemen niet hebben geleid tot het oordeel dat zijn woonbelang zwaarder moet wegen dan het belang van Thuisvester bij ontbinding van de huurovereenkomst, levert dit evenmin een misslag in voornoemde zin op. De enkele omstandigheid dat de kantonrechter in de visie van [appellant] anders had moeten oordelen, brengt immers nog niet mee dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is.
[appellant] voert verder als juridische misslag aan dat er vanwege Covid-19 een terughoudend beleid geldt bij ontruimingen van huurwoningen. Hij licht verder niet toe in hoeverre dit een kennelijke misslag oplevert. Uit het vonnis volgt dat de kantonrechter ook deze stelling heeft meegenomen bij de beoordeling (vgl. r.o. 3.10 onderaan). Ook hier geldt dat de enkele omstandigheid dat de kantonrechter in de visie van [appellant] hierover anders had moeten oordelen er nog niet toe leidt dat dit oordeel evident onjuist is.
3.8.
Gezien het voorgaande zal het hof de incidentele vordering van [appellant] afwijzen.
3.9.
De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot aan het eindarrest.
In de hoofdzaak
3.10.
Het hof stelt vast dat de zaak op de rol van 21 december 2021 staat voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 21 december 2021 staat voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en E.H. Schulten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2021.
griffier rolraadsheer