ECLI:NL:GHSHE:2021:3669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
200.276.612_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking en verjaringsverweer

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, heeft de zaak aangespannen tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. C.M. Brouwers. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 9 juni 2020, waarin een mondelinge behandeling was gelast en verdere beslissingen waren aangehouden.

De appellant heeft in het incident een verjaringsverweer gevoerd, waarbij de geïntimeerde bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen met betrekking tot de verjaring van de ongerechtvaardigde verrijking. De geïntimeerde verzoekt om inzage in bepaalde documenten, waaronder de Wia-beschikking en rapportages van de arbeidsdeskundige. Het hof heeft de vordering in het incident aanhouden tot de behandeling van de hoofdzaak, omdat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld nog niet in vervulling is gegaan.

De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 31 mei 2022 voor opgave van verhinderdata, en het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan op 7 december 2021 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.276.612/02
arrest van 7 december 2021
gewezen in het (voorwaardelijk) incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het (voorwaardelijke) incident,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. F.K. van den Akker te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het (voorwaardelijke) incident,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.M. Brouwers te Gemert, gemeente Gemert-Bakel,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 juni 2020, in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder nummer C/01/ 342323 / HA ZA 19-56 gewezen vonnis van 13 november 2019.

5.Het tussenarrest van 9 juni 2020

Bij genoemd arrest is in de hoofdzaak een mondelinge behandeling gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 2 september 2020, waaruit blijkt dat partijen zijn overeengekomen de zaak door te laten halen door het hof teneinde de gelegenheid te hebben om verder overleg te voeren over een minnelijke oplossing;
  • de hervatting door [geïntimeerde] op de rol van 25 mei 2021;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijke memorie van grieven in incidenteel appel, tevens voorwaardelijk incident 843a Rv, met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in het incident.
Partijen hebben gefourneerd in het incident. Het hof heeft een datum voor arrest in het incident bepaald.

7.De beoordeling

In het incident
7.1.
De memorie van antwoord van [geïntimeerde] onder punt 42 luidt onder het kopje '(Voorwaardelijk) incident 843a RV' als volgt:
"Slechts voor zover op grond van artikel 150 Rv. op hem enige bewijslast rust ter zake de verjaring van de ongerechtvaardigde verrijking, biedt [geïntimeerde] bewijs aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door overleggen van stukken waaruit blijkt dat [appellant] al voor juli 2013 wist dat hij de door hem voorgestane koop niet gestand zou kunnen doen. Alsdan verzoekt [geïntimeerde] ex artikel 843a RV om inzage/ kopieën van die stukken. Zodat [geïntimeerde] in incident verzoekt om een opgave van het UWV van de zijde van [appellant] op welke datum hij in 2013 in de Wia is gekomen en wanneer de procedure daartoe is opgestart en wanneer de rapportage van de Arbeidsdeskundige welke ten grondslag lag aan die uiteindelijke beschikking is afgegeven. [geïntimeerde] verzoekt dan ook om overleggen van de Wia-beschikking 2013, de Arbeidsdeskundige rapportage welke ten grondslag ligt aan de Wia-beschikking (waarvan enkel de conclusie en de datum relevant zijn)".
Een min of meer gelijkluidende alinea is te vinden onder punt 15 in diezelfde memorie.
7.2.
Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] dat er geen sprake is van een (voorwaardelijke) vordering in het incident omdat [geïntimeerde] in diens memorie, aan het eind ervan, geen petitum heeft geformuleerd. Uit het hiervoor geciteerde punt 42 van de memorie van [geïntimeerde] blijkt voldoende duidelijk dat [geïntimeerde] een (voorwaardelijke) vordering in het incident heeft willen instellen en hoe die vordering luidt. Dat dat ook voor [appellant] voldoende duidelijk was blijkt onmiskenbaar uit diens memorie van antwoord in het incident, waarin hij uitgebreid verweer voert tegen de vordering in het incident en concludeert tot afwijzing ervan.
7.3.
De voorwaarde waaronder de vordering in het incident is ingesteld, namelijk indien in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat op [geïntimeerde] de bewijslast rust van diens stelling dat de vordering van [appellant] uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking is verjaard, is nog niet in vervulling gegaan. Die voorwaarde kan pas intreden bij de beoordeling van de hoofdzaak. Die beoordeling is nu nog niet aan de orde. Gelet daarop zal het hof de beslissing op de vordering in het incident aanhouden tot de behandeling van de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
7.4.
De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 31 mei 2022 voor opgave verhinderdata in de periode van september 2022 tot en met februari 2023 ten behoeve van de door [appellant] gevraagde mondelinge behandeling. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissing

Het hof:
in het incident:
houdt elke beslissing aan tot de behandeling van de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van 31 mei 2022 voor opgave verhinderdata;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 december 2021.
griffier rolraadsheer