Uitspraak
5.Het tussenarrest van 9 juni 2020
6.Het verdere verloop van de procedure
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 2 september 2020, waaruit blijkt dat partijen zijn overeengekomen de zaak door te laten halen door het hof teneinde de gelegenheid te hebben om verder overleg te voeren over een minnelijke oplossing;
- de hervatting door [geïntimeerde] op de rol van 25 mei 2021;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens voorwaardelijke memorie van grieven in incidenteel appel, tevens voorwaardelijk incident 843a Rv, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in het incident.
7.De beoordeling
"Slechts voor zover op grond van artikel 150 Rv. op hem enige bewijslast rust ter zake de verjaring van de ongerechtvaardigde verrijking, biedt [geïntimeerde] bewijs aan van zijn stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door overleggen van stukken waaruit blijkt dat [appellant] al voor juli 2013 wist dat hij de door hem voorgestane koop niet gestand zou kunnen doen. Alsdan verzoekt [geïntimeerde] ex artikel 843a RV om inzage/ kopieën van die stukken. Zodat [geïntimeerde] in incident verzoekt om een opgave van het UWV van de zijde van [appellant] op welke datum hij in 2013 in de Wia is gekomen en wanneer de procedure daartoe is opgestart en wanneer de rapportage van de Arbeidsdeskundige welke ten grondslag lag aan die uiteindelijke beschikking is afgegeven. [geïntimeerde] verzoekt dan ook om overleggen van de Wia-beschikking 2013, de Arbeidsdeskundige rapportage welke ten grondslag ligt aan de Wia-beschikking (waarvan enkel de conclusie en de datum relevant zijn)".