ECLI:NL:GHSHE:2021:37

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.270.326_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hervatting na royement en uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep van Uni-Scan B.V. tegen Greenbrick B.V. De zaak is voortgekomen uit een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin Uni-Scan werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.515,53 aan Greenbrick, vermeerderd met contractuele rente. Na een mondelinge behandeling op 19 augustus 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt, maar Greenbrick heeft later de overeenkomst ontbonden en de procedure hervat.

Het hof heeft in het incident geoordeeld dat het vonnis van de kantonrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard dient te worden, ondanks de bezwaren van Uni-Scan. Het hof overweegt dat het belang van Greenbrick om de veroordeling te kunnen uitvoeren zwaarder weegt dan het belang van Uni-Scan om de bestaande toestand te behouden totdat op het hoger beroep is beslist. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

De zaak is verwezen naar de rol van 19 januari 2021 voor memorie van antwoord aan de zijde van Greenbrick, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Het arrest is gewezen op 12 januari 2021 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.326/02
arrest van 12 januari 2021
gewezen in het incident ex artikel 234 Rv in de zaak van
Uni-Scan B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. W. Kolmans te Eindhoven,
tegen
Greenbrick B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.J.S. Bezemer te Gemert,
als vervolg op het door het hof onder zaaknummer 200.270.326/01 gewezen tussenarrest van 4 februari 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 7753902 CV EXPL 19-4598 gewezen vonnis van 19 september 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 februari 2020 onder zaaknummer 200.270.326/01waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 19 augustus 2020;
  • het royement van de zaak wegens het bereiken van overeenstemming tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen;
  • het exploot van 9 oktober 2020 waarin Greenbrick Uni-Scan heeft aangezegd dat zij de zaak weer aanbrengt op de zitting van 27 oktober 2020 en daarbij een incidentele conclusie zal nemen en Greenbrick Uni-Scan peremptoir heeft gesteld om op 27 oktober 2020 een conclusie van antwoord in het incident te nemen en op 24 november 2020 de memorie van grieven;
  • het H8-formulier van Greenbrick d.d. 16 oktober 2020 met bijlagen waarin hervatting van de zaak wordt verzocht op de zitting van 27 oktober 2020.
De zaak is vervolgens op 27 oktober 2020 voortgezet onder zaaknummer 200.270.326/02.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de incidentele conclusie van Greenbrick;
  • de antwoordconclusie in het incident van Uni-Scan;
  • de memorie van grieven.
Het hof heeft na de antwoordconclusie in het incident een datum voor arrest in het incident bepaald.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
In het vonnis waarvan beroep van 19 september 2019 heeft de kantonrechter in conventie Uni-Scan veroordeeld om aan Greenbrick te betalen een bedrag van € 20.515,53, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per maand over:
- € 18.373,03 vanaf 5 februari 2019;
- € 2.142,50 vanaf 6 maart 2019;
telkens tot aan de dag van betaling.
Voorts heeft de kantonrechter Uni-Scan veroordeeld in de proceskosten in conventie, inclusief de nakosten.
De kantonrechter heeft in reconventie de vordering van Uni-Scan tot vergoeding van de kosten die zij moet maken om stands te huren, afgewezen, met veroordeling van Uni-Scan in de proceskosten in reconventie.
6.2.
Uni-Scan is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep op 19 augustus 2020 hebben partijen overeenstemming bereikt. De gemaakte afspraken zijn neergelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. In het proces-verbaal staat als onderdeel 1 het volgende vermeld:
“Uni-Scan betaalt op de derdenrekening van mr. Kolmans een bedrag van € 28.279,58, zijnde de hoofdsom met de rente tot en met heden. De betaling zal binnen een maand na heden plaatsvinden.”
6.4.
Volgens Greenbrick heeft Uni-Scan niet voldaan aan onderdeel 1 van de overeenkomst van 19 augustus 2020. Om die reden heeft de advocaat van Greenbrick bij brief van 29 september 2020 namens Greenbrick de overeenkomst ontbonden. Vervolgens heeft Greenbrick de procedure in hoger beroep hervat.
6.5.
Greenbrick vordert in het incident dat het vonnis van 19 september 2019 alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
6.6.
Uni-Scan heeft de incidentele vordering van Greenbrick bestreden.
6.7.
Het hof begrijpt dat de vordering van Greenbrick is gebaseerd op artikel 234 Rv. Op grond van artikel 234 Rv kan, indien een vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld. Bij de beoordeling van een dergelijke incidentele vordering heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6.8.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing is genomen over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het vonnis waarvan beroep. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in r.o. 6.7. onder (a) en (b) weergeven maatstaven.
6.9.
Zoals hiervoor is weergegeven, is uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Dit geldt zeker nu het in het onderhavige geval gaat om veroordelingen tot betaling van geldsommen. Uni-Scan heeft
aangevoerd dat zij gegronde bezwaren heeft tegen het vonnis waarvan beroep, dat zij de procedure in hoger beroep niet zal vertragen en dat Greenbrick geen risico loopt, omdat Uni-Scan meer dan voldoende solvabel is. Dit zijn geen omstandigheden die rechtvaardigen dat afgeweken wordt van het uitgangspunt van uitvoerbaarheid van de uitgesproken veroordelingen. Het hof is van oordeel dat het belang van Greenbrick om niet langer te wachten op hetgeen haar – althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt, zwaarder weegt dan het belang van Uni-Scan bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist. Het hof zal derhalve het vonnis waarvan beroep alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren voor wat betreft de daarin ten gunste van Greenbrick uitgesproken veroordelingen van Uni-Scan.
6.10.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
6.11.
De zaak wordt naar de rol van 19 januari 2021 verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van Greenbrick. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
7.
De uitspraak
Het hof:
in het incident:
verklaart het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, tussen partijen gewezen vonnis van 19 september 2019 uitvoerbaar bij voorraad voor zover Uni-Scan in conventie is veroordeeld om aan Greenbrick te betalen een bedrag van € 20.515,53, te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per maand over € 18.373,03 vanaf 5 februari 2019 en over € 2.142,50 vanaf 6 maart 2019, en voor zover Uni-Scan in conventie en in reconventie is veroordeeld in de proceskosten;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 januari 2021 voor memorie van antwoord aan de zijde van Greenbrick;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2021.
griffier rolraadsheer