Ten aanzien van de verzochte schadevergoeding wegens schending van de informatieverplichtingen van artikel 8:13 Wvggz heeft de rechtbank overwogen:
“Hoewel de hier relevante bepalingen van de Wvggz niet in acht zijn genomen, is de rechtbank onvoldoende gebleken dat verzoeker als gevolg van deze procedurele fouten is benadeeld. Verzoeker was ondanks het ontbreken van een schriftelijk besluit wel van de beslissing op de hoogte en kende – nu hij zich daadwerkelijk daarover bij de klachtencommissie heeft beklaagd – ook zijn rechten. Ondanks schending van de informatieverplichtingen is verzoeker ook niet verstoken gebleven van rechtsbijstand. Bovendien, ook als de juiste formaliteiten waren betracht, was verzoeker gezien de noodsituatie ingesloten geweest. De mogelijk door de insluiting zelf geleden schade kan niet worden gezien als causaal in verband te staan met de gemaakte fouten in de informatieverplichtingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoeker materieel niet in een andere situatie is komen te verkeren dan wanneer de bedoelde bepalingen juist zouden zijn nageleefd. Voor toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding in verband met de schending van de hier bedoelde verplichtingen is derhalve geen plaats.”
Vast is komen te staan dat de advocaat van de man pas op 10 maart 2020 via de PVP op de hoogte is gesteld van de insluiting van de man in de separeer, terwijl de man reeds sinds 6 maart 2020 ingesloten was.
Het hof stelt voorop dat de toepassing van tijdelijke interventies in noodsituaties op grond van art. 8:11 en 8:12 Wvggz aan strenge criteria is onderworpen en dat de mogelijkheid van bijstand van een advocaat daarbij een wettelijk en fundamenteel recht is van de patiënt. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er voldoende causaal verband is tussen de door de insluiting zelf geleden schade en de gemaakte fouten in de informatieverplichtingen, in het bijzonder het niet in kennis stellen van de advocaat van de beslissing tot het verlenen van de tijdelijke verplichte zorg in noodsituatie, zoals art. 8:13 lid 3 Wvggz voorschrijft.
Met enige mate van waarschijnlijkheid kan immers worden aangenomen dat wanneer de advocaat van de man na de insluiting van de man op 6 maart 2020 onverwijld was geïnformeerd, de overschrijding van de termijn van drie dagen tijdelijke verplichte zorg, in dit geval het verblijf in de separeerruimte, met nog eens drie dagen, niet zou hebben plaatsgevonden, met een mogelijk andere uitkomst van verblijf of behandeling van de man.. Immers de advocaat had als gespecialiseerde Wvggz-advocaat de zorgverantwoordelijke er op kunnen wijzen dat deze in strijd handelde met art. 8:12 lid 4 Wvggz, op grond waarvan de zorgverantwoordelijke, indien hij meende dat de betreffende tijdelijke verplichte zorg langer dan drie dagen zou moeten duren, een wijziging had moeten vragen van de zorgmachtiging. Dat de man wel de bijstand had van de PVP kan hier niet aan afdoen, omdat deze bijstand niet op een lijn gesteld kan worden met de rechtsbijstand van een advocaat. De stelling van de behandelaren dat de man zelf telefonisch contact op had kunnen nemen met zijn advocaat acht het hof niet realistisch, aangezien de man wegens zijn psychische toestand in de separeer werd gezet, nog daargelaten dat deze zienswijze bovendien geheel voorbijgaat aan de wettelijke plicht van de zorgverantwoordelijke om de geneesheer-directeur zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de toepassing van de tijdelijke interventies, aangezien op de geneesheer-directeur de verplichting rust om de betrokkene, zijn vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift te zenden van de beslissing van de zorgverantwoordelijke. Daar waar de behandelaren aangeven dat zij de advocaat niet eerder konden informeren omdat de insluiting van de man plaatsvond op vrijdagavond, na afloop van de werktijd van de betreffende afdeling, volgt het hof hun standpunt niet. Het kan naar het oordeel van het hof niet zo zijn dat een patiënt verstoken blijft van rechtsbijstand omdat hij nu net in het weekend in een separeerruimte wordt geplaatst. Dit klemt temeer daar er bij de toepassing van de artikelen 8:11 tot en met 8:13 Wvggz gaat om interventies met een tijdelijk karakter van maximaal 3 dagen, hetgeen meebrengt dat dat de informatieverplichtingen
onverwijldmoeten worden uitgevoerd, aangezien anders de bescherming en waarborgen die de wet met deze verplichtingen wil bieden volledig illusoir worden.
Ten slotte volgt het hof de behandelaren niet in hun stelling dat het resultaat hetzelfde zou zijn geweest indien zij wel een nieuw verzoek tot het verkrijgen van een zorgmachtiging bij de rechtbank zouden hebben ingediend. De uitkomst van die procedure kan immers niet met zekerheid worden voorspeld.
Gelet op het voorgaande acht het hof een schadevergoeding wegens schending van de informatieverplichtingen op zijn plaats. |Het hof acht een vergoeding van € 100,-- hiervoor redelijk en billijk.
Ten aanzien van de overschrijding van de maximale termijn van 3 dagen tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties heeft de rechtbank een vergoeding ten bedrage van € 75,-- redelijk en billijk geacht, daarbij in aanmerking nemend dat de man blijkens de op 21 februari 2020 verleende machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel gedurende de periode waarin hij onrechtmatig was ingesloten, al wel rechtmatig in een aantal vrijheden was beperkt en verplicht was opgenomen in de instelling en dat hij in plaats van te verblijven op een (gesloten) afdeling van de afdeling langer dan drie dagen in de separeer heeft verbleven.
Het hof ziet geen aanleiding om aan te sluiten bij het door de man aangedragen onderzoeksrapport van de Universiteit van Amsterdam, nu het voorgestelde systeem van schade begroten (nog) niet rekent op een brede acceptatie. Aan de andere kant was het langdurig verblijf in de separeerruimte voor de man een zeer vervelende ervaring. Ook het feit dat de man op dezelfde dag dat hij uit de separeer kwam meteen naar huis mocht, doet de vraag rijzen of dit verblijf gedurende deze periode, ook indien er wel een wettelijke grondslag zou zijn geweest, wel noodzakelijk is geweest. Het hof stelt gelet op alle omstandigheden deze schadevergoeding naar billijkheid vast op € 150,-.