Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Dat een crediteur die faillissement aanvraagt niet genegen zou zijn een aanbod in een minnelijk traject te accepteren is bovendien geen feit van algemene bekendheid. De crediteur kan een afweging maken ten gunste van het aanbod en bovendien bestaat de mogelijkheid van het dwangakkoord, mocht deze crediteur de enige weigerende crediteur zijn.
[appellant] had ook een andere persoon of instelling dan de Gemeentelijke Kredietbank ex artikel 48 lid 1 onder c Wet op het consumentenkrediet - waaronder de advocaat van [appellant] zelf - een dergelijk minnelijk traject kunnen uitvoeren. Dit had zelfs nog gedaan, althans geprobeerd, kunnen worden in de tussentijd tussen het vonnis in eerste aanleg en de mondelinge behandeling in hoger beroep. Nu een en ander niet heeft plaatsgevonden komt het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat [appellant] niet in zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden ontvangen (ECLI:NL:HR:2015:589 en HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:696, alsmede ECLI:NL:PHR:2017:384). Ten overvloede merkt het hof op dat hij geen reden ziet om deze zaak aan te houden teneinde [appellant] alsnog in de gelegenheid te stellen om een deugdelijk minnelijk traject door een daartoe bevoegd persoon te laten uitvoeren. De aard van het insolventierecht vraagt om een snelle beslissing op insolventieverzoeken gelet op de belangen van het handelsverkeer.