ECLI:NL:GHSHE:2022:1085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.306.280_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 234 Rv betreffende uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis in een geschil over stallingskosten van een paard

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een incident ex artikel 234 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat is ingeleid door [geïntimeerde], een sporthorses V.O.F., tegen [appellant 1] en [appellant 2]. De appellanten zijn in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, dat hen heeft veroordeeld tot betaling van stallings- en verzorgingskosten voor een paard dat op het bedrijf van [geïntimeerde] was gestald. Het hof heeft op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het incident, waarbij het vonnis van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. De kantonrechter had in zijn vonnis de appellanten veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.356,- en een maandelijkse betaling van € 544,50, maar had de uitvoerbaarheid bij voorraad niet verklaard. [geïntimeerde] heeft in het hoger beroep een incidentele vordering ingediend om het vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van [geïntimeerde] om niet langer te wachten op de betaling zwaarder weegt dan het belang van [appellant 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant 1] c.s. en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.306.280/01
arrest van 5 april 2022
gewezen in het incident ex artikel 234 Rv in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna respectievelijk te noemen [appellant 1] , [appellant 2] en gezamenlijk [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[sporthorses] Sporthorses V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 januari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 20 oktober 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant 1] c.s. als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9149762 \ CV EXPL 21-1849)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van [geïntimeerde] van 25 januari 2022 tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 234 Rv;
  • de antwoordmemorie in het incident van [appellant 1] c.s.;
  • het H2-formulier van 21 maart 2022 waarin de procesvertegenwoordiger van [appellant 1] c.s. wordt gewijzigd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De volgende feiten zijn voor het incident van belang.
a. [appellant 1] c.s. heeft het paard [paard] (hierna: het paard) met ingang van 25 mei 2020 op het bedrijf van [geïntimeerde] gestald.
b. Bij aangetekend verzonden brief van 2 februari 2021 heeft [geïntimeerde] via zijn gemachtigde [appellant 1] c.s. in gebreke gesteld voor de betaling van € 3.267,- inclusief btw, zijnde zes maanden stallings- en verzorgingskosten ad € 450,- exclusief btw per maand.
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant 1] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] voor de stallings- en verzorgingskosten van het paard te betalen een bedrag van € 4.356,- alsmede € 544,50 per maand telkens met ingang van de 25e dag van de maand voor het eerst op 25 april 2021, tot aan de dag van voldoening.
[appellant 2] is veroordeeld tot afgifte van het paspoort van het paard aan [geïntimeerde] zulks onder verbeurte van een dwangsom.
[appellant 1] c.s. is tot slot veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[appellant 1] c.s. is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [geïntimeerde] heeft in het anticipatie-exploot een incident opgeworpen en vordert dat het bestreden vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
[appellant 1] c.s. heeft de incidentele vordering bestreden.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring (artikel 234 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
De kantonrechter heeft ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad het volgende overwogen:
"Tegen de niet gemotiveerde vordering van [geïntimeerde] om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, heeft [appellant 1] c.s. bij antwoord verweer gevoerd. Op dit verweer heeft [geïntimeerde] bij repliek niet meer gereageerd zodat, nu haar vordering op dit punt ook niet verder is onderbouwd, deze vordering zal worden afgewezen.”
Het hof is - anders dan [appellant 1] c.s. stelt - van oordeel dat dit geen inhoudelijk gemotiveerde afwijzing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring betreft zoals hiervoor in r.o. 3.4 genoemd onder (c). Nu [geïntimeerde] niet heeft gereageerd op het verweer van [appellant 1] c.s. moet worden aangenomen dat bij de afwijzing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Het hof zal dan ook de incidentele vordering beoordelen aan de hand van de hiervoor onder (a) en (b) genoemde maatstaven.
3.6.
Zoals hiervoor is weergegeven, is uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Dit geldt zeker nu het in het onderhavige geval ook gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom.
[appellant 1] c.s. heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt van uitvoerbaarheid van de uitgesproken veroordeling. De stelling van [appellant 1] c.s. dat [geïntimeerde] jegens hen executoriaal verhaalsbeslag heeft doen leggen op het paard wat verhindert dat het paard bij [geïntimeerde] kan worden opgehaald, is voor de uitvoerbaarheid van de beslissing van de kantonrechter niet van belang. De vraag of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld of sprake is van een overeenkomst van opdracht tot stalling ten gevolge waarvan [appellant 1] stallingskosten is verschuldigd en de vraag of [appellant 1] een geslaagd beroep op opschorting van zijn betalingsverplichting kan doen, vormen (mogelijk) onderdeel van het geschil van partijen dat in hoger beroep dient te worden beoordeeld. Daar kan in dit incident niet op worden vooruitgelopen.
Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] om niet langer te wachten op hetgeen haar – althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt, zwaarder weegt dan het belang van [appellant 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist. Het hof zal derhalve het vonnis waarvan beroep alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.7.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant 1] c.s.. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verklaart het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond tussen partijen gewezen vonnis van 20 oktober 2021 alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 april 2022 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant 1] c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2022.
griffier rolraadsheer