ECLI:NL:GHSHE:2022:1168

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.208.662/01 + 200.209.624/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en bewijswaardering van schade door elektriciteitsdiefstal

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de exploitatie van een hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende schade door elektriciteitsdiefstal. Het hof heeft op 12 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 200.208.662/01 en 200.209.624/01. De appellant, aangeduid als [app [in 662] en geint [in 624]], heeft in principaal hoger beroep geprocedeerd tegen Stedin Netbeheer B.V., die in incidenteel hoger beroep is gegaan. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin het hof Stedin had toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de hennepkwekerij op het perceel aan de [adres] te [plaats] is geëxploiteerd tussen 10 augustus 2010 en 9 juni 2013.

Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van Stedin en politiebeambten. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat Stedin niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de exploitatie van de hennepkwekerij in de genoemde periode. De verklaringen van de getuigen waren niet overtuigend genoeg om de gestelde schade door elektriciteitsdiefstal te onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die aan Stedin werden gesteld, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg bekrachtigd.

De slotsom van het hof was dat de grieven van beide partijen falen en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van solide bewijsvoering in civiele zaken, vooral in gevallen van vermeende schade door criminele activiteiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummers 200.208.662/01 en 200.209.624/01
arrest van 12 april 2022
in de zaak in hoger beroep met nummer 200.208.662/01 van
[app [in 662] en geint [in 624]],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: [app [in 662] en geint [in 624]] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
en in de zaak in hoger beroep met nummer 200.209.624/01 van
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen
[app [in 662] en geint [in 624]],
wonende te Weert ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [app [in 662] en geint [in 624]] ,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema te Heerlen,
in beide zaken als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 13 augustus 2019 en 10 juli 2018 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaak-/rolnummer C/03/208667/HA ZA 15-399 gewezen vonnis van 28 september 2016.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in de beroepszaken van [app [in 662] en geint [in 624]] en Stedin blijkt uit:
- het tussenarrest van 13 augustus 2019;
- het proces-verbaal van enquête van 20 november 2019;
- de akte uitlaten van [app [in 662] en geint [in 624]] van 10 december 2019;
- het proces-verbaal van contra-enquête van 8 juli 2020;
- de akte uitlaten van [app [in 662] en geint [in 624]] van 27 juli 2020;
- het proces-verbaal van voortzetting contra-enquête van 28 september 2020;
- het proces-verbaal van voortzetting van contra-enquête van 16 december 2020;
- de akte opgave getuigen en verhinderdata van beide partijen van [app [in 662] en geint [in 624]] van 12 januari 2021;
- de akte mededeling einde contra-enquête van [app [in 662] en geint [in 624]] voor de zitting van 28 april
2021;
  • de memorie na enquête van Stedin met één productie van 15 juni 2021;
  • de memorie na enquête en contra-enquête van [app [in 662] en geint [in 624]] van 13 april 2021, tevens houdende verzoek terug te komen op eerdere rechtsoverwegingen in tussenarrest van 10 juli 2018.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

9.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep in de beroepszaak van [app [in 662] en geint [in 624]] enin hoger beroep in de beroepszaak van Stedin
9.1.
Bij tussenarrest van 10 juli 2018 heeft het hof Stedin toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de hennepkwekerij op het perceel aan de [adres] te [plaats] is geëxploiteerd tussen 10 augustus 2010 en 9 juni 2013.
9.2.
Stedin heeft hiertoe tijdens het getuigenverhoor op 24 oktober 2018 de getuigen [getuige 1] , fraudespecialist bij Stedin, en [getuige 2] , politiebeambte bij de politie [locatie] , laten horen. Daarna heeft Stedin tijdens het getuigenverhoor op 20 november 2019 de getuige [getuige 3] , schilder, laten horen.
9.3.
[app [in 662] en geint [in 624]] heeft tijdens het getuigenverhoor op 8 juli 2020 in contra-enquête zichzelf als getuige laten horen en [getuige 4] , importeur van auto’s voor bedrijven. Het getuigenverhoor op 28 september 2020 is direct na de uitroeping van de zaak op zitting aangehouden omdat de advocaat van Stedin in een fax van die ochtend om 08:14 uur had verzocht om aanhouding wegens ziekte. Tijdens het getuigenverhoor op 16 december 2020 heeft [app [in 662] en geint [in 624]] de getuigen [getuige 5] , vrachtwagenchauffeur, [getuige 6] , productiemedewerker, en [getuige 7] , (bijna) gepensioneerde, in contra-enquête laten horen.
9.4.
In zijn akte van 28 april 2021 heeft [app [in 662] en geint [in 624]] verzocht de contra-enquête als gesloten te beschouwen.
De waardering van het bewijs over de periode van 10 augustus 2010 tot 9 juni 2013
9.5.
Bij het antwoord op de vraag of Stedin het bewijs heeft geleverd, geldt als uitgangspunt hetgeen het hof heeft overwogen in rov. 3.9.2 van zijn tussenarrest van 10 juli 2018: “In het geval dat het enige controlemiddel van Stedin (de elektriciteitsmeter) niet meer betrouwbaar is als gevolg van manipulatie en correcte meting onmogelijk is gemaakt, mag aan het bewijs van de omvang van de energieafname geen al te zware eisen worden gesteld en kan Stedin volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken. Als een gebruiker of degene op wiens naam de elektriciteitsmeter staat geregistreerd de aldus aannemelijk gemaakte energieafname betwist, zal deze daar concrete feiten en gegevens tegenover moeten stellen waaruit blijkt dat van een andere berekening moet worden uitgegaan (vgl. gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 april 2018 ECLI:NL:GHSHE:2018: 1758).”
9.6.
Naast de eerder in het geding gebrachte bewijsmiddelen, heeft Stedin na het tussenarrest van 10 juli 2018 bewijs bijgebracht door het laten horen van de hiervoor onder rechtsoverweging 9.2 genoemde getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . De bewijsmiddelen ieder op zich en in samenhang overziende, komt het hof tot de slotsom dat Stedin het aan haar opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Het hof overweegt daartoe het volgende.
9.7.
[getuige 3] heeft uit eigen wetenschap verklaard dat (ook) in de te bewijzen periode op het perceel van [app [in 662] en geint [in 624]] hennep werd geteeld. De getuigenverklaring die hij op 22 juni 2015 bij de politie heeft afgelegd heeft [getuige 3] tegenover het hof bevestigd. Bij het proces-verbaal van dat getuigenverhoor bij de politie zijn foto’s gevoegd die [getuige 3] stiekem zegt te hebben gemaakt met zijn telefoon toen hij in 2010 bij [app [in 662] en geint [in 624]] in de loodsen kwam. Foto’s met een duidelijk beeld van de hennepteelt aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de foto’s daadwerkelijk in 2010 in de loods bij [app [in 662] en geint [in 624]] zijn gemaakt, hetgeen [app [in 662] en geint [in 624]] betwist, ontbreken echter. Daarbij komt dat [getuige 3] heeft verklaard dat zijn contact met de zoon van [app [in 662] en geint [in 624]] na 2011 is verbroken en dat hij pas van de wietkwekerij hoorde nadat de politie die bij [app [in 662] en geint [in 624]] had ontdekt. Volgens [getuige 3] is [app [in 662] en geint [in 624]] in de periode 2012-2013 doorgegaan met de wietkwekerij en kan hij dat bewijzen, maar hierover heeft hij niet nader verklaard omdat justitie dan eerst met hem moet samenwerken, onder meer in verband met zijn veiligheid. De verklaring van [getuige 3] draagt daarom onvoldoende bij aan de in dit hoger beroep te bewijzen periode van de exploitatie van de hennepkwekerij.
9.8.
Getuige [getuige 1] heeft bij het hof verklaard overeenkomstig de door hem opgemaakte “Rapportage diefstal energie” van 24 juni 2015. Het hof stelt vast dat de conclusie in deze rapportage dat de diefstal is gepleegd (hennep is geteeld) in de periode van 10 augustus 2010 tot en met 9 juni 2015, volgens [getuige 1] is gebaseerd op zijn eigen waarnemingen ter plaatse, op informatie van de politie over een getuigenverklaring waaruit zou blijken dat al minimaal 5 jaar gekweekt zou worden (waarover [getuige 1] volgens Laumen pas na de inval is geïnformeerd) en op verklaringen van een aantal anonieme buurtbewoners die hem, [getuige 1] , op de dag van de inval zouden hebben verteld over al vele jaren durende overlast van hennepgeur. Volgens de door [getuige 1] opgemaakte rapportage zou in de hiervoor vermelde periode sprake zijn geweest van 25 volledige hennepoogsten van 70 dagen en een hennepoogst van 14 dagen.
Het hof is van oordeel dat deze conclusie onvoldoende wordt gestaafd door de in de rapportage beschreven eigen waarnemingen van [getuige 1] . [getuige 1] heeft onvoldoende concreet toegelicht hoe hij op dit precieze aantal hennepoogsten is gekomen. De in de rapportage vermelde eigen waarnemingen zijn te weinig nauwkeurig beschreven om daaraan een verdere conclusie te verbinden dan dat de hennepkwekerij twee jaar is geëxploiteerd (over de periode van 9 juni 2013 tot en met 9 juni 2015). De verklaring van [getuige 1] dat het beeld dat hij van de kwekerij kreeg paste bij het vermoeden van vijf jaar heeft hij verder niet toegelicht. Kennelijk is dit deel van zijn verklaring alleen gebaseerd op informatie van de politie over een getuigenverklaring, die hij volgens Laumen pas na de inval heeft gekregen, en op verklaringen van anonieme buurtbewoners, dus niet alleen op de door hem ter plaatse aangetroffen feiten en omstandigheden. Dat maakt dat de verklaring van [getuige 1] onvoldoende bewijswaarde heeft voor het bestaan van een hennepteelt op het betreffende perceel in de periode van 10 augustus 2010 tot 9 juni 2013.
9.9.
Wat betreft getuige [getuige 2] geldt dat hij uit eigen wetenschap niets heeft verklaard over de exploitatie van de hennepkwekerij in de te bewijzen periode. Hij heeft alleen in algemene bewoordingen verklaard over wat hij tijdens de inval ter plaatse heeft gezien en wat hij van [getuige 3] en van collega’s heeft gehoord. Dat betekent dat zijn verklaring evenmin in voldoende mate bijdraagt aan het in dit hoger beroep bij te brengen bewijs.
9.10.
Bewijsmiddelen die leiden tot een ander oordeel zijn niet aanwezig. De slotsom is dat Stedin met haar bewijsmiddelen, zowel ieder afzonderlijk en in samenhang bezien, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de hennepkwekerij op het perceel aan de Leukerstraat 23 te Weert is geëxploiteerd tussen 10 augustus 2010 en 9 juni 2013.
Terugkomen op bindende eindbeslissing?
9.11.
Voor het verzoek van [app [in 662] en geint [in 624]] in zijn laatste processtuk om terug te komen op de rechtsoverwegingen 3.9.4 en volgende in het arrest van 10 juli 2018 geldt het volgende.
In deze rechtsoverwegingen heeft het hof zijn oordeel gegeven over de hennepteelt in de periode van 9 juni 2013 tot en met 9 juni 2015. Kort gezegd heeft het hof het oordeel van de rechtbank op dit punt onderschreven. Hiermee heeft het hof een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. Er is sprake van een bindende eindbeslissing. In beginsel is het hof hieraan in het verdere verloop van het geding gebonden. Deze gebondenheid geldt echter niet onverkort. De eisen van de goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
9.12.
Hiervoor is het hof tot de slotsom gekomen dat Stedin het bewijs met betrekking tot de periode van 10 augustus 2010 tot 9 juni 2013 niet heeft geleverd. In het tussenarrest van 10 juli 2018 is overwogen en beslist dat in de periode van 9 juni 2013 tot 9 juni 2015 ten behoeve van de hennepkwekerij elektriciteit is afgenomen die niet door de meter is geregistreerd (tussenarrest onder 3.9.4 t/m 3.9.6). Van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag is daarbij naar het oordeel van het hof geen sprake. Met de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen en met name met de verklaringen waarop [app [in 662] en geint [in 624]] een beroep doet, komt naar het oordeel van het hof in rechte niet vast te staan dat er gedurende twee jaar voorafgaand aan 9 juni 2015 geen hennepkwekerij aanwezig is geweest. Er is dan ook geen aanleiding om op de genomen beslissing terug te komen. Dit geldt temeer nu [app [in 662] en geint [in 624]] nog altijd geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de bevindingen van [getuige 1] met betrekking tot de aangetroffen vervuiling (een dikke laag stof op de assimilatielampen), de oude filterdoeken, de oude assimilatielampen (een aanzienlijk aantal sterk ingebrande en gebruikte assimilatielampen) en onder meer de aanwezigheid van oude en gebruikte koolstoffilters (tussenarrest van 10 juli 2018 onder 3.1.3).
Slotsom en proceskostenveroordeling
9.13.
De slotsom is dat in het principaal en incidenteel hoger beroep in de zaak van [app [in 662] en geint [in 624]] en in hoger beroep in de zaak van Stedin de grieven falen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, waaronder begrepen de proceskostenveroordeling en de veroordeling tot betaling van de beslagkosten. In het hoger beroep met nummer 200.208.662/01 is [app [in 662] en geint [in 624]] in het principaal hoger beroep de in het ongelijk gestelde partij en Stedin in het incidenteel hoger beroep. In het hoger beroep met nummer 200.209.624/01 is Stedin de in het ongelijk gestelde partij. Het hof ziet daarin aanleiding op de proceskosten in alle zaken in hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen getuigentaxe en de overige eigen kosten draagt.

10.10. De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep in de beroepszaak van [app [in 662] en geint [in 624]] enin hoger beroep in de beroepszaak van Stedin
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, met zaak-/rolnummer C/03/208667/HA ZA 15-399 van 28 september 2016;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat [app [in 662] en geint [in 624]] wordt veroordeeld in de getuigentaxe van [getuige 5] tot een bedrag van € 50,00 en Stedin wordt veroordeeld in de getuigentaxe van [getuige 2] tot een bedrag van € 50,00 en in de getuigentaxe van [getuige 3] tot een bedrag van € 75,00, en dat elke partij voor het overige de eigen kosten draagt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.M.H. Schoenmakers en A.L. Bervoets en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2022.
griffier rolraadsheer