In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over de exploitatie van een hennepkwekerij en de daaruit voortvloeiende schade door elektriciteitsdiefstal. Het hof heeft op 12 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 200.208.662/01 en 200.209.624/01. De appellant, aangeduid als [app [in 662] en geint [in 624]], heeft in principaal hoger beroep geprocedeerd tegen Stedin Netbeheer B.V., die in incidenteel hoger beroep is gegaan. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin het hof Stedin had toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de hennepkwekerij op het perceel aan de [adres] te [plaats] is geëxploiteerd tussen 10 augustus 2010 en 9 juni 2013.
Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medewerkers van Stedin en politiebeambten. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat Stedin niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de exploitatie van de hennepkwekerij in de genoemde periode. De verklaringen van de getuigen waren niet overtuigend genoeg om de gestelde schade door elektriciteitsdiefstal te onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die aan Stedin werden gesteld, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg bekrachtigd.
De slotsom van het hof was dat de grieven van beide partijen falen en dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van solide bewijsvoering in civiele zaken, vooral in gevallen van vermeende schade door criminele activiteiten.