In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante, die een overeenkomst tot levering van 186 taxus baccata planten betwist. De zaak is ontstaan uit een geschil over een tekortkoming in deze overeenkomst. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 12 augustus 2021 een vonnis gewezen, waartegen appellante in hoger beroep is gegaan. De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 5 november 2021. Tijdens de rolbeslissing van 23 november 2021 werd vastgesteld dat de geïntimeerde, [Boomkwekerij B.V.], niet als formele procespartij in de eerste aanleg was betrokken. Dit leidde tot vragen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien volgens artikel 332 lid 1 Rv hoger beroep alleen kan worden ingesteld tegen partijen die in eerste aanleg bij de procedure betrokken waren.
Appellante heeft in haar akte toegelicht dat de eenmanszaak [handelsnaam] met ingang van 29 juni 2021 is voortgezet door [Boomkwekerij B.V.]. Echter, zij heeft niet voldoende onderbouwd dat [Boomkwekerij B.V.] ook de schuldenaar is geworden van appellante, zoals vereist onder artikel 6:155 BW. Het hof heeft daarom besloten de zaak naar de rol van 1 februari 2022 te verwijzen, zodat appellante in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over deze kwestie. Tot die tijd wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest is gewezen door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is op 18 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.