Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7802593 /C V EXPL 19-5119)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Pensioen
Ik zit nu al bijna 3 jaar (!) te wachten op de contractueel afgesproken Pensioenregeling/-bijdrage. Elke maand loopt de vordering verder op. Als er op onze volgende afspraak op 20 november nog steeds geen inhoudelijke actie op tafel ligt, dan rest mij geen andere weg dan het uit handen te geven aan de advocaat die dit voor mij heeft uitgezocht”. Evenals de kantonrechter heeft overwogen heeft [werkgever] hieruit moeten begrijpen dat [werknemer] zich het recht nakoming te vorderen van de tussen hen gesloten pensioenovereenkomst voorbehield. [werkgever] werpt in hoger beroep nog tegen dat de e-mail van 9 november 2015 zag op een nieuwe, nog overeen te komen pensioenregeling en niet op de bestaande, bij [Y] lopende regeling, maar daarbij ziet [werkgever] eraan voorbij dat voor stuiting van belang is of ondubbelzinnig op nakoming wordt aangedrongen; of het daarbij gaat om een bestaande of nieuwe regeling is in dat opzicht niet van belang. Gezien het voorgaande was de brief van 25 februari 2019 van [werknemer] op tijd, ongeacht of de verjaringstermijn is gestart op 26 februari 2013 of 4 november 2013, zodat het beroep op verjaring faalt.
Ik heb wel een deelnameformulier getekend, maar er is geen enkele actie ondernomen door de werk[g]ever.”, als goed werkgever bij [werknemer] zelf of bij het pensioenfonds navraag moeten doen (vgl. rov. 4.4 van het vonnis). Om diezelfde reden mocht [werkgever] er niet zonder meer op vertrouwen dat [werknemer] niet wilde deelnemen aan de pensioenregeling op grond van de enkele omstandigheid dat [werknemer] destijds niet heeft gereclameerd over het niet-inhouden van het werknemersdeel van de pensioenpremie.