“Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van gelijke gevallen en de rechtbank motiveert dat als volgt. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat een eerdere inschrijving van het kind in de BRP niet mogelijk was in verband met de adoptieprocedure in China. Anders dan belanghebbende, kan de rechtbank daaraan echter niet de gevolgtrekking verbinden dat de situatie van belanghebbende vergelijkbaar is met de - in het Besluit genoemde - binnenschippers.
Binnenschippers kunnen niet ingeschreven staan op een woonadres, om de reden dat het schip geen woonadres heeft. Belanghebbende heeft wel een woonadres waarop inschrijving samen met het kind kan plaatsvinden. De situatie is dus in die zin anders dat het
voor belanghebbende niet onmogelijk is om op één woonadres ingeschreven te staan, zij het
dat de inschrijving niet tijdig plaats kon vinden vanwege verblijf in China. Dat die
inschrijving niet tijdig kon plaatsvinden, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van
gelijke gevallen. Immers, ook ter zake van de binnenschippers blijft onverkort het vereiste
gelden dat sprake moet zijn van een inschrijving van ten minste zes maanden, alleen is in het
Besluit bepaald dat inschrijving op het woonadres wordt vervangen door inschrijving op
hetzelfde briefadres. De uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waar belanghebbende een beroep op doet is door de Hoge Raad gecasseerd (zie Hoge Raad 28 juni
vergelijkbaar is met de situatie van belanghebbende, omdat belanghebbende de zorg droeg
voor het kind terwijl in de zaak waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld het een situatie
betrof waarin het kind bij een jeugdinstelling was ingeschreven, kan haar niet baten. Zoals
hiervoor onder 2.8 is overwogen is het al dan niet dragen van de (volledige) zorg voor een
kind in het kader van de wettelijke regeling niet van belang, zodat die omstandigheid niet als
onderscheidend criterium kan gelden.
(…)”