Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,woonplaats kiezend te [woonplaats] (adres advocaat),
[appellant 2] ,woonplaats kiezend te [woonplaats] (adres advocaat),
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/345294 HA ZA 18-347)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de mondelinge behandeling op 14 juni 2022, waarbij Nieuw Amsterdam pleitnotities heeft overgelegd.
3.De beoordeling
"De Club van Dollars"(hierna: het boek) gepubliceerd en in omloop gebracht.
"Hoe de weduwe [persoon B] en andere BN'ers werden bedrogen". Op de omslag van het boek is een foto afgedrukt waarop [appellant 1] naast [persoon A] staat. Voor de ogen van [appellant 1] is een zwart balkje aangebracht.
Het is 14 maart 2008. In een Fries vakantiepark wordt de 46 jarige [appellant 1] gearresteerd, die zich dan al enige tijd voor de politie heeft schuilgehouden. De aalgladde en zeer charmante [appellant 1] heeft zich ten onrechte uitgegeven voor jurist en zou de weduwe van de vermoorde vastgoedmagnaat [persoon B] voor meer dan een half miljoen euro hebben opgelicht. Maar [persoon A] blijkt lang niet het enige slachtoffer van de 'meesteroplichter' die zo graag in de wereld van de beau monde verkeert. Ook [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] en [persoon I] zijn in de praatjes getrapt van de nepadvocaat die zelfs een lid van het Koninklijk Huis weet te bereiken.
"De Gekooide Recherche"uitgekomen, geschreven door oud-politieman [persoon J] . Hierin is het boek als één van de bronnen genoemd.
“en [hof: Nieuw Amsterdam] met de afbeelding van het (afgebalkte) portret van [appellant 1] op de kaft van dat boek onrechtmatig jegens [appellant 1] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de aan [appellant 1] toegebrachte schade”.In hoger beroep hebben [appellanten] dit cursief vermelde gedeelte niet opgenomen in het petitum in de memorie van grieven. Uit de op diverse plaatsen in de memorie van grieven voorkomende stellingen over genoemde afbeelding van [appellant 1] , maakt het hof op dat het beroep op onrechtmatigheid daarvan in hoger beroep wordt gehandhaafd. Het hof zal dit dan ook als zodanig bij de beoordeling betrekken. Daarbij begrijpt het hof de stukken in die zin dat het hier uitsluitend om een vordering van [appellant 1] gaat, omdat alleen hij is afgebeeld en in het boek geen portret/foto van [appellant 2] voorkomt.
processuele grieven”naar voren gebracht en enkele grieven die niet als grief zijn aangeduid. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden eindvonnis en de overige door hen bestreden beslissingen van de rechtbank en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen.
“tussenvonnissen en effectief als (tussen)vonnissen aan te merken – op of buiten de rol genomen – beslissingen of beschikkingen van de rechter”(dagvaarding in hoger beroep p. 1 en 2, zie ook memorie van grieven p. 23).
- het proces-verbaal is onvolledig, en had onder meer de gerechtelijke erkentenis van Nieuw Amsterdam moeten bevatten,
- aan [appellanten] is ten onrechte de mogelijkheid onthouden inhoudelijk op genoemd proces-verbaal te reageren, terwijl Nieuw Amsterdam wel heeft mogen reageren op bepaalde zaken,
- ten onrechte heeft de rechtbank geweigerd om de door de advocaat van [appellanten] voorgedragen aantekeningen ten behoeve van de comparitiezitting in ontvangst te nemen, of aan te hechten aan het audiëntieblad van de zitting,
- ook overigens heeft de rechtbank ten onrechte correspondentie en overige processtukken van [appellanten] geweigerd, en hierin een andere opstelling gekozen dan ten opzichte van Nieuw Amsterdam. In dit kader voeren [appellanten] aan:
- op grond van bovenstaande punten is volgens [appellanten] hun recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) geschonden. Ook heeft de rechtbank volgens hen de beginselen van een goede procesorde, waaronder het recht van hoor en wederhoor, niet in acht genomen.
“V. Grieven”op p. 18 van de memorie van grieven. Op de pagina’s 1 tot en met 17 van de memorie van grieven hebben zij in de onderdelen I tot en met IV diverse punten opgenomen waarin wordt aangevoerd dat het bestreden eindvonnis onjuist is. Het hof begrijpt evenals Nieuw Amsterdam (memorie van antwoord nr. 4) onderdeel II als een grief tegen de wijze waarop de rechtbank de journalistieke exceptie onder de AVG heeft toegepast. Voor het overige begrijpt het hof de onderdelen I tot en met IV aldus, dat zij grotendeels een inleiding of vooruitlopende toelichting op de grieven vormen. In zoverre zullen deze punten, indien relevant, aan de orde komen en/of worden meegewogen bij onderstaande bespreking van de materiële grieven. Voor zover [appellanten] met bepaalde punten nog aparte (deel-)grieven hebben bedoeld aan te voeren, geldt de volgende eis. Grieven moeten behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor het hof en voor Nieuw Amsterdam. Nieuw Amsterdam moet immers kunnen weten waartegen zij zich in de procedure in hoger beroep heeft te verweren (HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:505). Alleen voor zover aan deze eis is voldaan, zullen de bewuste punten in dit arrest worden behandeld.
- schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [appellanten] ,
- schending van de gegevensbescherming zoals neergelegd in de AVG/UAVG (en/of de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en/of artikel 8 EU-Handvest.
“Indonesisch uitziend”.
“Fiat Uno”en
“de Duitser”.
“kan niet anders”en
“Het vermoeden rijst dan ook licht”of een vergelijking met een publicatie over een geheel ander onderwerp zijn daartoe zonder meer onvoldoende. Ook voeren [appellanten] niet concreet en onderbouwd aan welke specifieke passages niet op rechtmatige basis verkregen (kunnen) zijn. De handgeschreven opmerkingen op de kopie van het boek zijn in dit verband ontoereikend.
kloppende feiten”moeten worden gepresenteerd, zoals [appellanten] aanvoeren. Beoordeeld dient te worden of de inhoud van het boek voldoende steun vindt in het feitenmateriaal. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Ten tijde van de publicatie van het boek was [appellant 1] strafrechtelijk veroordeeld voor oplichting. Op dat moment golden eveneens ernstige strafrechtelijke verdenkingen tegen [appellant 2] , welke verdenkingen na de publicatie van het boek deels zijn uitgemond in een veroordeling. In zoverre is er geen sprake van lichtvaardige verdachtmakingen ten aanzien van het voornaamste onderwerp van het boek zoals vermeld in r.o. 3.25. [appellanten] stellen voorts dat er sprake is van een
“roddelboek”,en dat wat er over hen wordt geschreven goeddeels onwaar is en
“fake news”betreft (memorie van grieven, p. 7). Ter ondersteuning van hun stellingen wijzen zij met name op de handgeschreven opmerkingen op de kopie van het boek. Anders dan [appellanten] aanvoeren (memorie van grieven, p. 7), zijn deze opmerkingen zeer algemeen en/of ongespecificeerd. Op veel plekken luiden zij slechts:
“niet waar”. Bovendien verwijzen [appellanten] in hun processtukken naar het geheel van hun
“schriftelijk commentaar”, terwijl een nadere verwijzing naar specifieke onderdelen op zijn plaats was geweest. Naar het oordeel van het hof vormen de handgeschreven opmerkingen dan ook een onvoldoende betwisting van de stellingen van Nieuw Amsterdam die er op neerkomen dat de grote lijnen van het verhaal vaststaan, en dat er daarnaast sprake is van veel waarnemingen en meningen die weliswaar naar hun aard subjectief zijn maar die wel op de feiten steunen. Dat er sprake is van interviews van verschillende personen en dat de inhoud van die interviews in substantiële mate overeenstemt, is in tegenstelling tot wat [appellanten] aanvoeren wel relevant. Dit geldt te meer nu de meeste geïnterviewden ook met hun volledige naam in het boek worden genoemd.
“sappig materiaal”. De hoofdfiguren uit het boek duiden ze aan als
“netwerkers van het eerste uur”. Ten aanzien van de titel van het boek maken de auteurs duidelijk dat deze volgens hen
“dichterlijke benaming”is ontleend aan het hotel-document. Gelet op het voorgaande en ook op de overige inhoud van het boek (waaronder p. 136 en de door [appellanten] genoemde pagina’s 145 en 146) is het hof al met al van oordeel dat daarin niet de verdachtmaking wordt geuit dat [appellant 1] en/of [appellant 2] daadwerkelijk deel uitmaken van een criminele organisatie.
“zware journalistieke kost”of
“kwaliteitsmedia”. Nieuw Amsterdam heeft verder terecht naar voren gebracht, dat de auteurs ook vrij waren om een selectie te maken en te bepalen welke onderdelen van het verhaal zij wel en niet opnamen in het boek.
“rasoplichter”en
“Indonesisch uitziend uiterlijk”niet kunnen worden aangemerkt als onnodig grievende bewoordingen. Zoals in r.o. 3.28. al overwogen, is er van een koppeling van beide aanduidingen geen sprake. Ten aanzien van de term rasoplichter is nog relevant dat deze term weliswaar een sterk negatieve lading heeft maar dat [appellant 1] ook is veroordeeld voor (herhaalde) oplichting. Ook de aanduiding
“vriend(je)”die naast bewoordingen als
“levenspartner”en
“geliefde”wordt gebruikt, acht het hof niet onnodig grievend mede gelet op het slot van r.o. 3.28.
“buiten het kader”van de (Wbp-) gegevensbescherming geplaatst en wordt dat wettelijk kader (de Wbp) daarbij niet
“opzij (…) gezet” of “weggeschreven”. Er wordt juist binnen dat kader en op basis van de in de (Europeesrechtelijke) jurisprudentie ontwikkelde set van relevante criteria afgewogen wie van partijen in dit geval het meest zwaarwegende recht heeft.
“buiten het kader van de AVG”geplaatst en wordt de AVG daarbij niet
“opzij (…) gezet”of
“weggeschreven”. Zoals al overwogen, wordt binnen dat kader en op basis van de in de (Europeesrechtelijke) jurisprudentie ontwikkelde set van relevante criteria afgewogen wie van partijen in dit geval het meest zwaarwegende recht heeft.