In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die door de inspecteur gegrond was verklaard, maar de rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.
Tijdens de procedure heeft het hof de gemachtigde van de belanghebbende geweigerd om bijstand te verlenen vanwege onbetamelijk taalgebruik. De belanghebbende heeft geen nieuwe gemachtigde aangewezen binnen de gestelde termijn. De zitting vond plaats op 29 september 2022, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was, maar de inspecteur wel vertegenwoordigd was door twee inspecteurs.
De kern van het geschil betreft de vraag of de rechtbank terecht de gemachtigde van de belanghebbende heeft geweigerd, of de hoorplicht is geschonden, en of de inspecteur de juiste gegevens heeft overgelegd. Daarnaast is er discussie over de waardevermindering van de kampeerauto en de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de rechtbank juist heeft geoordeeld over de proceskostenvergoeding. Het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.