ECLI:NL:GHSHE:2022:4042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/01011
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete wegens het niet doen van aangifte inkomstenbelasting door belanghebbende woonachtig in België

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende die woonachtig is in België. De zaak betreft een verzuimboete die is opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag IB/PVV opgelegd en tegelijkertijd een verzuimboete van € 369 opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende geen gegronde argumenten heeft aangedragen voor een beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt. De belanghebbende stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij geen aangifte hoefde te doen, omdat hij het gehele jaar 2017 in België woonde en werkte. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belanghebbende verplicht was om aangifte te doen, aangezien hij was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte. De belanghebbende had ook niet aangetoond dat de verzuimboete onterecht was opgelegd.

Het hof concludeerde dat de verzuimboete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De kosten voor griffierechten en proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01011
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 juni 2021, nummer BRE 20/7329, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2017 opgelegd. Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar vervolgens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dat verzoek deels afgewezen bij beschikking op grond van artikel 9.6 Wet IB 2001 (hierna de 9.6-beschikking).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar en de 9.6-beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woonde het gehele jaar 2017 in België en heeft een partner (hierna: de partner). Belanghebbende dreef tot 6 december 2017 een onderneming die eerder ook in Nederland werd uitgeoefend.
2.2.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2017. Na een herinnering is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte vóór 21 augustus 2019. Belanghebbende heeft binnen de aanmaningstermijn geen aangifte gedaan.
2.3.
De inspecteur heeft de verzuimboete van € 369 opgelegd wegens het niet (tijdig) doen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017.
2.4.
Bij de 9.6-beschikking heeft de inspecteur de aanslag en de rente verminderd naar nihil en heeft hij de verzuimboete in stand gelaten.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: is het verzoek om ambtshalve vermindering van de verzuimboete terecht afgewezen?
3.2.
Niet meer in geschil is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

4.1.
Op grond van artikel 9.6, lid 1, Wet IB 2001 in samenhang met artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 vermindert de inspecteur een boete ambtshalve zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Uit deze bepalingen volgt dat belanghebbende de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de verzuimboete op een te hoog bedrag is vastgesteld, moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken.
4.2.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de verzuimboete in overeenstemming met artikel 67a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd. Het geschil ziet in de eerste plaats op de vraag of sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) dan wel een pleitbaar standpunt. Belanghebbende dient de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat sprake is van avas en/of een pleitbaar standpunt.
4.3.
Belanghebbende stelt dat hij in de veronderstelling was dat hij geen aangifte hoefde te doen in Nederland, omdat hij heel 2017 woonde en werkte in België. De rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“2.12. (…) Nu belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte, volgt de rechtbank belanghebbende niet in zijn stelling dat daaruit volgt dat de verzuimboete onterecht is vastgesteld. Een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is verplicht die aangifte te doen.”
Het hof acht deze overweging van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Wat belanghebbende stelt, levert geen avas op. Ook is geen sprake van een pleitbaar standpunt. Wat belanghebbende aanvoert, ziet op de ‘inhoud’, namelijk dat hij geen belasting verschuldigd is. Dat maakt echter het niet-doen van aangifte niet pleitbaar. Als belanghebbende vond dat hij geen aangifte hoefde te doen omdat hij niet langer belastingplichtig was in Nederland, had hij óf aangifte van een inkomen van nihil moeten doen dan wel tijdig uitdrukkelijk en gemotiveerd te kennen moeten geven aan de inspecteur dat en waarom hij van mening is niet belastingplichtig te zijn. [1]
4.4.
Belanghebbende voert aan dat de partner een burn-out heeft gehad en dat hij zelf onvoldoende van de Nederlandse wetgeving weet om aangifte te doen, aangezien hij is geboren in Engeland. Ook dit is onvoldoende voor avas. Indien de partner niet in staat was om de aangifte te doen, heeft belanghebbende voldoende tijd gehad om zijn aangifte met behulp van een ander, bijvoorbeeld een belastingconsulent, te doen. Dit geldt te meer nu de gemachtigde voorheen de aangifte voor hem deed.
4.5.
Belanghebbende heeft een schermafbeelding [2] overgelegd waaruit volgens hem volgt dat tijdens het doen van aangifte via het aangifteprogramma van de Belastingdienst de volgende melding in beeld stond:
“U hoeft geen aangifte te doen voor de inkomstenbelasting over 2017”. Bij belanghebbende is daardoor het vertrouwen gewekt dat hij geen aangifte hoefde te doen. Belanghebbende merkt op dat door het slecht communicerende aangifteprogramma het doen van aangifte is bemoeilijkt, aangezien geen aangifte in kon worden gediend door de melding. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen:
“2.13. (…) De rechtbank overweegt dat uit de schermafdruk van een gedeelte van het aangifteprogramma waarin de melding te zien is, niet valt op te maken of de melding is gebaseerd op - door of namens belanghebbende ingevulde - juiste informatie in de onderdelen van het aangifteprogramma welke daaraan, voorafgaand zijn ingevuld. Ook op dit punt maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de boete onterecht en daarmee te hoog is vastgesteld.”
Het hof acht dit oordeel juist en voegt daar het volgende aan toe.
Het hof gaat er met belanghebbende – en anders dan mogelijk de inspecteur [3] – van uit dat met ‘U’ bij de melding belanghebbende (en niet de partner) werd bedoeld. Verder ziet het hof – anders dan de inspecteur ter zitting – geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de e-mail op 21 augustus 2019 (de laatste dag van de aanmaningstermijn) van de partner aan de gemachtigde waarin zij aangeeft dat zij een (fout)melding kreeg bij het doen van aangifte voor belanghebbende. Ook moet aan belanghebbende worden toegegeven dat het op het eerste gezicht vreemd is dat zo’n melding zou kunnen verschijnen. Bij de melding staat namelijk ook “
Vermeld dit in een brief naar: Belastingdienst/kantoor Buitenland, postbus 2590, 6401 DB Heerlen. Dan ontvangt u volgend jaar geen uitnodiging om aangifte te doen.” Gelet op dit laatste lijkt het er dus op dat de in 4.5 geciteerde melding verschijnt, hoewel uitgenodigd is tot het doen van aangifte. Dit zou niet sporen met het uitgangspunt dat sowieso aangifte moet worden gedaan, indien uitgenodigd is. De inspecteur heeft daarvoor (ook) ter zitting geen goede verklaring gegeven.
Dit een en ander leidt er echter niet toe dat belanghebbende in het gelijk kan worden gesteld. Daarvoor zijn twee (zelfstandige) redenen. Ten eerste, pas als zou vaststaan dat de melding (ook) opkomt indien de juiste gegevens zijn ingevuld, zou deze melding relevant zijn. Of de juiste gegevens zijn ingevuld, kan echter niet worden vastgesteld. Op de schermafbeelding is namelijk slechts één ingevuld onderdeel van het programma zichtbaar (met informatie over de partner) en niet de overige onderdelen, zoals de rechtbank ook heeft overwogen. Aangezien de bewijslast op belanghebbende rust, komt deze onduidelijkheid voor risico van belanghebbende. Ten tweede, belanghebbende heeft niet een brief gestuurd naar de Belastingdienst waarin ‘dit’ – dus dat belanghebbende (de ‘U’) geen aangifte hoeft te doen over 2017 – is vermeld, zoals óók in de melding staat (zie hiervóór). Belanghebbende heeft in dat opzicht niet gehandeld in lijn met de melding. Dat een brief sturen alleen nodig is om te zorgen dat belanghebbende volgend jaar geen uitnodiging om aangifte te doen ontvangt, zoals belanghebbende ter zitting heeft aangevoerd, volgt niet uit de tekst van de melding. De passage is dwingend geformuleerd (‘Vermeld dit’).
4.6.
Concluderend komt het hof tot het oordeel dat belanghebbende geen argumenten heeft aangedragen die een gegrond beroep op een pleitbaar standpunt of avas rechtvaardigen.
4.7.
Belanghebbende voert verder aan dat de verzuimboete te hoog is vastgesteld, aangezien aan de partner ook een verzuimboete is opgelegd. De verzuimboetes zijn voor (kennelijk) twee verschillende verzuimen aan twee verschillende personen opgelegd. Het hof ziet daarom geen reden om de verzuimboete te verminderen.
4.8.
Belanghebbende voert ook aan dat de inspecteur ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om, gezien het inkomen en de omstandigheden, de boete te matigen. Belanghebbende heeft zijn financiële situatie echter niet onderbouwd, hoewel dat wel op zijn weg ligt. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de boete te verminderen.
4.9.
Het hoger beroep is dus ongegrond.
Ten aanzien van de griffierechten en de proceskosten
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en evenmin redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, raadsheer, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffiers, De raadsheer,
E. Royakkers M.R.T. Pauwels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 27 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA2004 en Hoge Raad 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:30, rov. 3.4.3.
2.Ter zitting van het hof is gebleken dat de ingebrachte schermafbeelding is gemaakt door de gemachtigde en niet door (de partner van) belanghebbende zelf.
3.De inspecteur heeft ter zitting van het hof op dit punt wisselend verklaard.