In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie. De appellante, handelende onder de naam [X] Place, had een huurovereenkomst met de geïntimeerde voor een gedeelte van een bedrijfspand. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant had in een eerder vonnis de appellante veroordeeld om binnen acht weken na betekening van het vonnis aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst te voldoen, op straffe van een dwangsom. De appellante ging niet in hoger beroep tegen dit vonnis, waardoor het onherroepelijk werd. Na de betekening van dit vonnis door de geïntimeerde, bleek dat de appellante niet aan de veroordeling had voldaan, wat leidde tot een kort geding waarin de geïntimeerde ontruiming van het gehuurde eiste.
De voorzieningenrechter had de vordering van de geïntimeerde toegewezen en de appellante veroordeeld om het gehuurde te ontruimen en huur te betalen. De appellante ging in hoger beroep en vroeg in een incidentele vordering om schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis. Het hof oordeelde dat het belang van de appellante bij behoud van de huidige toestand zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof wees de incidentele vordering toe en schorste de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter voor de duur van het hoger beroep. De zaak is gepland voor een mondelinge behandeling op 10 januari 2023.