In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verstekvonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen op 30 november 2022. De appellant, die niet is verschenen in de eerste aanleg, heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in een eerdere rolbeslissing van 28 februari 2023 overwogen dat de appellant op grond van artikel 335 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat voor hem enkel het rechtsmiddel van verzet openstond. De appellant heeft vervolgens verzocht om intrekking van de zaak, waarop de geïntimeerde heeft gereageerd met een conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van de appellant.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant in eerste aanleg niet is verschenen en dat hij derhalve niet in hoger beroep kan komen. De uitspraak van het hof op 11 april 2023 verklaart de appellant niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep. Daarnaast is de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 591,50 aan salaris advocaat. Deze kosten dienen binnen veertien dagen na de uitspraak te worden voldaan. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op dezelfde datum.