ECLI:NL:GHSHE:2023:1308

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
200.312.978_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in hoger beroep met betrekking tot huurovereenkomst en proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [de B.V.] tegen de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep betreft een incident tot voeging, waarbij [appellant] verzocht om als gevoegde partij te worden toegelaten. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging te laat is ingediend, aangezien deze niet vóór de roldatum van 24 januari 2023 was ingesteld. Het hof heeft de vordering tot voeging op grond van artikel 217 Rv afgewezen.

De procedure in eerste aanleg betrof een huurovereenkomst tussen [de B.V.] als verhuurster en de maatschap [appellant] Register Belastingadviseurs als huurster. De kantonrechter had geoordeeld dat alle vennoten van de maatschap betrokken moesten worden in de procedure, gezien de ontbinding van de vennootschap en de nog niet voltooide vereffening. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en [appellant] als procespartij in de procedure betrokken, ondanks dat hij niet formeel was gedagvaard.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak en de zaak verwezen naar de rol voor beraad partijen. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van vorderingen in hoger beroep en de noodzaak om alle betrokken partijen in een procedure te betrekken, vooral in gevallen van ondeelbare rechtsverhoudingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.978/01
arrest van 25 april 2023
gewezen in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv op vordering van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde sub 3,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen,
in de zaak van
[de B.V.],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
advocaat: mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen,
tegen
[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,
[x] B.V.,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. T.M. Maters te Huissen, gemeente Lingewaard,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 4 augustus 2021 en 15 december 2021, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellante – [de B.V.] – als eiseres en geïntimeerden – [geïntimeerde] , [x] en [appellant] – als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8798259 \ CV EXPL 20-5063)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de akten uitlaten mondelinge behandeling na aanbrengen van de zijde van ieder der partijen;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de incidentele vordering tot voeging van de zijde van [appellant] ;
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde] en [x] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellant] vordert te worden toegelaten als gevoegde partij in deze procedure op de voet van artikel 227 Rv. Het hof gaat het ervan uit dat bedoeld is artikel 217 Rv. [appellant] stelt deze vordering in omdat [geïntimeerde] en [x] in de hoofdzaak in de memorie van antwoord het standpunt innemen dat [de B.V.] ten onrechte geen hoger beroep heeft ingesteld tegen [appellant] , hetgeen zou moeten leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van [de B.V.] . [appellant] stelt dat sprake is van een louter formalistische en kostenverhogende belemmering, maar heeft de vordering tot voeging alsnog zekerheidshalve ingesteld gelet op voornoemd standpunt van [geïntimeerde] en [x] .
3.2.
[geïntimeerde] en [x] betwisten dat de door [appellant] gewenste voeging toelaatbaar is. Zij verwijzen daartoe naar de maatstaf voor toelating als gevoegde partij zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206). In dat kader voeren [geïntimeerde] en [x] aan dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] nadelige gevolgen zal ondervinden van een ongunstige uitkomst van de procedure voor [de B.V.] . [geïntimeerde] en [x] refereren zich echter aan het oordeel van het hof.
3.3.
Het hof overweegt als volgt. In artikel 217 Rv is het volgende bepaald:
“Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.”In artikel 218 Rv is vervolgens bepaald dat deze vordering moet worden ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
Vaststaat dat [appellant] de vordering in het incident tot voeging niet vóór of op de roldatum van 24 januari 2023 heeft ingesteld, zijnde de roldatum waarop de laatste conclusie – de memorie van antwoord is genomen –, maar op de rol van 7 februari 2023. Het hof is van oordeel dat dit gelet op artikel 218 Rv te laat is en zal de vordering tot voeging ex artikel 217 Rv dan ook afwijzen.
3.4.
Het hof overweegt voorts dat in de procedure in eerste aanleg de kantonrechter in het vonnis van 4 augustus 2021 heeft vastgesteld dat het geschil in conventie ziet op een huurovereenkomst. Partij bij die huurovereenkomst zijn [de B.V.] als verhuurster en de maatschap [appellant] Register Belastingadviseurs als huurster. [geïntimeerde] , [x] en [appellant] zijn de vennoten van voornoemde maatschap. De kantonrechter heeft verder onder meer geoordeeld dat – samengevat – nu de vennootschap is ontbonden en de vereffening en verdeling van de maatschap nog niet heeft plaatsgevonden, de vennoten in beginsel gezamenlijk vereffenaar zijn. Dit betekent volgens de kantonrechter dat alle vennoten in de procedure moeten worden betrokken. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat nu het geschil betrekking heeft op een huurovereenkomst, sprake is van een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. Gelet op deze processueel ondeelbare rechtsverhouding dient ook in de hoger beroepsprocedure [appellant] als vennoot in de procedure te worden betrokken.
3.5.
[appellant] is echter ook in hoger beroep niet door [de B.V.] gedagvaard, terwijl dat op grond van het vorenstaande wel moest. Gelet daarop zou het hof [de B.V.] formeel in de gelegenheid moeten stellen om [appellant] bij exploot alsnog op de voet van artikel 118 Rv op te roepen om in het geding te verschijnen. Echter, omdat [appellant] zelf in de incidentele vordering om hem moverende redenen heeft aangegeven te willen verschijnen, zal het hof om proceseconomische redenen [appellant] als verschenen procespartij (geïntimeerde sub 3) beschouwen en en in het dictum bepalen dat [appellant] als geïntimeerde sub 3 in deze procedure wordt betrokken. [de B.V.] hoeft daarom geen exploot tot oproeping uit te brengen.
3.6.
Het hof houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.7.
[appellant] verklaart dat hij in de hoofdzaak geen behoefte heeft om een schriftelijke conclusie te nemen. [appellant] onderschrijft de stellingen en vorderingen van [de B.V.] geheel. De zaak wordt daarom naar de rol verwezen voor beraad partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat [appellant] in het geding als partij is verschenen;
draagt de griffier op [appellant] als procespartij – geïntimeerde sub 3 – in te schrijven;
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2023 voor beraad partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 april 2023.
griffier rolraadsheer