Uitspraak
1.Inleiding
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
4.De feiten
5.De omvang van het geschil
manheeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering/aanvulling van verzoek, onder meer met een beroep op de tweeconclusieregel. Daarbij voert hij het volgende aan.
vrouwmoet de wijzing van verzoek niet buiten beschouwing worden gelaten. De aanvullingen zijn nodig gebleken vanwege tijdsverloop. De stellingen in het beroepschrift zijn achterhaald door marktontwikkelingen, zoals de waardestijging van de woning en het appartement te [plaats 2] . Nieuwe grieven worden niet opgeworpen. Er is nog geen beslissing gegeven en er is geen strijd met de goede procesorde. De positie van de man wordt niet bemoeilijkt.
hofstelt het volgende voorop. Op grond van art. 347 lid 1 Rv in verbinding met art. 362 Rv geldt in hoger beroep de tweeconclusieregel, de in beginsel strakke regel dat de oorspronkelijke eiser, in de verzoekschriftprocedure de verzoeker, zijn eis/verzoek niet later dan in zijn eerste processtuk mag veranderen of vermeerderen. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk: a) indien de wederpartij ondubbelzinnig erin toestemt dat de eiswijziging plaatsvindt, b) indien de aard van het geschil een uitzondering meebrengt (dat geldt met name voor alimentatiezaken, waarin beoogd wordt de uitspraak zo veel mogelijk te laten aansluiten op de meest recente situatie), en c) indien de oorspronkelijke eiser beoogt zijn eis aan te passen aan pas na de memorie van grieven of van antwoord voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden of aan nieuwe rechtspraak van de Hoge Raad. Onverkort geldt dat toelating van de eiswijziging of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (Vgl. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
6.De motivering van de beslissing
vrouwbetwist dat zij is teruggekeerd naar [land 1] . Zij is naar [land 1] gegaan met de intentie om naar Nederland terug te komen, maar door het overlijden van [minderjarige] is zij er langer gebleven dan gepland. Zij heeft het verlies van haar zoon nog niet kunnen verwerken en is nog niet over uit of zij zich wel in [land 1] zal vestigen. Zij solliciteert in de periodes dat zij zich mentaal goed voelt, maar helaas heeft dit tot op heden nog geen resultaat opgeleverd. De pandemie heeft de markt waarin zij werkzaam is geweest, negatief beïnvloed. Uit gesprekken met recruiters blijkt dat in de markt het vertrouwen niet terug is en dat werkgevers een afwachtende houding innemen. Bovendien is er een enorme werkloosheid in [land 1] . Met name voor de mensen die goed geschoold zijn, is werk vinden een groot probleem. Zij is nog gewoon belastingplichtig voor de Nederlandse belastingdienst.
hofstelt voorop dat als algemeen uitgangspunt moet worden aangenomen dat een ieder geacht wordt zo veel mogelijk in het eigen levensonderhoud te voorzien. Gezien de opleiding van de vrouw en haar internationale werkervaring, acht het hof haar daartoe in beginsel ook in staat, maar vanwege haar persoonlijke omstandigheden (het overlijden van haar zoon in 2021) dient haar daartoe een termijn te worden gegund. Die termijn eindigt op de dag waarop de wettelijke alimentatietermijn, door de rechtbank (rov. 3.44. van de bestreden beschikking) vastgesteld op één jaar, acht maanden en vijf dagen (gerekend vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 25 oktober 2021) eindigt. Tot dat moment (30 juni 2023) heeft zij behoefte aan een onderhoudsbijdrage van de man.
manverzoekt de vrouw te veroordelen de door haar ten onrechte ontvangen partneralimentatie aan hem terug te betalen en dit bedrag te mogen verrekenen met het bedrag dat hij aan de vrouw verschuldigd is in het kader van de algehele financiële afwikkeling tussen partijen.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij heeft de alimentatie nodig (gehad) om de maandelijkse kosten van levensonderhoud te betalen. Het bedrag dat zij ontvangt, wordt dan ook uitgegeven. Verrekening dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is van vergelijkbare vorderingen. Door de wet is verrekening uitgesloten.
hofoverweegt als volgt.
hofoverweegt als volgt.
manheeft in eerste aanleg het volgende aangevoerd.
vrouwheeft daartegen verweer gevoerd. Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden of dwaling. Het feitenrelaas zoals door de man geschetst is volledig onjuist. Met name is onjuist dat i) de gewijzigde huwelijkse voorwaarden onder (psychische) druk van haar door de man zijn getekend, ii) partijen niet de intentie hadden om hun huwelijkse voorwaarden aan te passen, iii) zij was verdwenen om de aanpassing van het testament / de huwelijkse voorwaarden af te dwingen en iv) zij heeft gedreigd met vertrek naar [land 1] als de man niet zou instemmen met de aanpassing van het testament en de aanpassing van de huwelijkse voorwaarden in een wettelijke gemeenschap van goederen.
hofoverweegt als volgt.
manis er sprake van een dubbeltelling. Hij heeft een overzicht van het tussen partijen te verdelen vermogen gemaakt (prod. 48 en, aangepast aan de bestreden beschikking, prod. 58), waarbij geen sprake is van een dergelijke dubbeltelling.
hofoverweegt als volgt. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de woning voor 50% in de huwelijksgemeenschap van partijen valt en de andere 50% tot het privévermogen van de man behoort en buiten de verdeling blijft, omdat de man dat deel onder uitsluitingsclausule heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn eerste echtgenote. De rechtbank heeft het 50% aandeel in de woning ook in de verdeling betrokken. Daarmee is de verdeling van de woning afgewikkeld en is er wat de woning betreft geen plaats meer voor een vergoedingsrecht. Het onder uitsluitingsclausule verkregen aandeel uit de nalatenschap is immers buiten de verdeling verbleven. In zoverre slaagt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover in het door de rechtbank voor de man bepaalde vergoedingsrecht de woning is betrokken.
vrouwstelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een waardestijging. Volgens het CBS waren bestaande koopwoningen in augustus 2021 17,8% duurder dan een jaar eerder (prod. 12), zodat moet worden uitgegaan van € 1.154.440,--.
manheeft verweer gevoerd. Partijen hadden overeenstemming over de waarde van € 980.000,--. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om alleen vanwege het verstrijken van de tijd uit te gaan van een hogere marktwaarde. Dit geldt temeer omdat hij sinds de ontbinding van de huwelijksgemeenschap per 4 februari 2020 de kosten van de woning en het onderhoud ervan alleen heeft betaald. Een waardering per juli 2020 is daarom een alleszins redelijke en reële peildatum.
hofoverweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt als peildatum voor de waardering van de tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen, in de regel de datum van verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen of als op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (HR 8 februari 2013, LJN BY4279 en HR 22 september 2000 LJN AA7205).
vrouwis het niet eens met de in aanmerking genomen waarde. Volgens haar
manheeft de rechtbank terecht de waarde in verhuurde staat tot uitgangspunt genomen. Het appartement is van meet af aan verhuurd en met dit doel ook aangeschaft. Uit een nader schrijven van makelaar [makelaar] te [plaats 2] van 21 november 2021 blijkt dat van een waardestijging geen sprake is (prod. 60).
hofoverweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het appartement te [plaats 2] wordt verhuurd aan de broer van de man. Gelet op die omstandigheid (het enkele feit dat verhuurd wordt, drukt de waarde), ziet het hof geen aanleiding uit te gaan van een waarde in onverhuurde staat.
mankeert zich tegen de afwijzing door de rechtbank van:
vrouwheeft verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt. Het primaire verzoek van de man om aan de notaris een volmacht te verlenen om te bewerkstelligen dat de woning en het appartement te [plaats 2] aan hem worden geleverd, mist een wettelijke grondslag.
vrouwis het met de toedeling van het appartement aan de man niet eens. Zij betoogt dat haar belang om het appartement toegedeeld te krijgen zwaarder weegt dan het belang van de man bij toedeling van het appartement aan hem. Op alle vlakken heeft zij binding met [land 1] . De man heeft, afgezien van zijn bankrekeningen en het appartement, geen enkele binding met dat land. Het appartement is op haar aandringen voor het huwelijk gekocht, met het oog op de periodes dat zij gedurende het huwelijk in [land 1] zouden verblijven. Het appartement is volledig ingericht naar haar smaak. Haar familie heeft partijen actief bijgestaan bij de aanschaf van het appartement. Het onverwachts overlijden van [minderjarige] heeft haar leven drastisch veranderd. In het appartement zijn vele herinneringen aan hem. Dit is ook een reden voor haar om de toedeling van het appartement te verzoeken.
manbetwist dat het belang van de vrouw bij toedeling van het appartement aan haar groter is dan zijn belang bij toedeling daarvan aan hem. Reeds in juni 2016, dus ruim voordat partijen in het huwelijk zijn getreden, heeft hij het (nog te bouwen) appartement in [land 1] op eigen naam en voor eigen kosten aangeschaft. Vanwege zijn (voormalige) werkzaamheden verbleef hij vaker in [plaats 1] . In totaal heeft hij € 515.389,-- in het appartement geïnvesteerd. Naar thans is gebleken heeft hij daarmee tot op heden een behoorlijk verlies geleden maar hij hoopt op een waardestijging, zodat hij ten minste zijn gedane investeringen terug kan verdienen. Nu hij met pensioen is, wil hij meer tijd in [plaats 1] doorbrengen. Anders dan de vrouw heeft aangevoerd, is het appartement niet volledig naar haar smaak ingericht. Over de locatie van het appartement (aardbevingsgebied) was zij niet enthousiast. Het appartement zou haar keuze dan ook niet zijn geweest. Het appartement herbergt niet veel herinneringen aan [minderjarige] . Partijen hebben alleen in de jaren 2019 en 2020 in totaal maximaal zes dagen met hem in het appartement verbleven. Het merendeel van de tijd in [land 1] verbleef [minderjarige] bij zijn vader.
hofhet belang van de man bij toedeling van het appartement in [land 1] aan hem zwaarder dan het belang van de vrouw. Onweersproken is dat de man met privévermogen aanzienlijk heeft geïnvesteerd in het appartement en, nu hij met pensioen is, zelf tijd in het appartement wil en kan doorbrengen. De vrouw is, zoals zij zelf heeft betoogd, niet naar [land 1] verhuisd. Dat het appartement veel herinneringen aan [minderjarige] bevat, weerspreekt de man. Grief III van de vrouw faalt.
rechtbankhet volgende overwogen:
vrouw. Zij stelt dat de waarde van de inboedel van de woning € 45.000,-- is waarvan € 25.000,-- aan antiek. Er is sprake van een dubbeltelling in het voordeel van de man omdat de waarde van het antiek wordt geëlimineerd uit de waarde van de inboedel en ook wordt meegenomen in het vergoedingsrecht dat de man heeft op de gemeenschap vanwege de nalatenschap van zijn overleden eerste echtgenote.
manweerspreekt dat de waarde van de inboedel van de woning € 45.000,-- bedraagt. Er is of was geen kunst of antiek ter waarde van € 25.000,-- aanwezig. Uit de aangifte erfbelasting (prod. 10 in eerste aanleg) blijkt ook slechts van een post kunst en
hofoverweegt als volgt. Uit rov. 3.56 van de bestreden beschikking blijkt dat partijen ter zitting van de rechtbank overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de inboedel van de woning (€ 20.000,--). De grief van de vrouw kan daarom niet slagen. Dat sprake is van een dubbeltelling in het voordeel van de man is niet gebleken nu de man heeft weersproken dat er zich kunst of antiek ter waarde van € 25.000,- in de woning bevond / bevindt. Grief IV van de vrouw faalt. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan de voorwaardelijke grief VI van de man.
rechtbankheeft over de bankrekening bij de Bank Austria [rekeningnummer 1] ten name van de man het volgende overwogen:
vrouw. Ter toelichting voert zij het volgende aan. Zonder rechtsgrond heeft de man vóór de peildatum van de rekening bij de Bank Austria bedragen overgeboekt naar zijn dochters. Daarmee is sprake van benadeling van de huwelijksgemeenschap van partijen bestaande zoals bedoeld in art. 1:164 BW. De rechtbank is hieraan voorbijgegaan. Vóór deze overboekingen bedroeg het saldo van de bankrekening € 47.500,--. Nadat de man zich in de eerste helft van 2019 tot een fiscalist had gewend, heeft hij bedragen overgeboekt van deze rekening. Zo heeft hij in december 2019 van de bankrekening bij Van Lanschot met nummer [rekeningnummer 4] bedragen overgemaakt naar zijn dochters. Ook zijn er betaaltransacties verricht waarvan de reden haar onbekend is. Op 23 december 2019 heeft de man € 40.000,-- overgemaakt naar zijn bankrekening bij Bank Austria (prod. 19 eerste aanleg vrouw). Onbekend is met welke reden deze overboeking is verricht en waar het geld is gebleven. Bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de man erkend dat hij de overboekingen zonder overleg en/of zonder haar toestemming heeft verricht. De man dient zijn bankafschriften in de periode van zes maanden voor de peildatum in het geding te brengen, zodat kan worden bezien of de benadeling van de huwelijksgemeenschap nog groter is.
manheeft verweer gevoerd. Hij heeft uitgaven gedaan voor hun gemeenschappelijke huishouding / kosten gezin. Van enige benadeling van de huwelijksgemeenschap is geen sprake geweest. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank overeenstemming bereikt over het saldo van de rekening bij Bank Austria per peildatum 4 februari 2021, in combinatie met de discussie over de spaarsaldi op naam van [minderjarige] . [minderjarige] zou van de saldi op zijn naam € 30.000,-- toekomen, een bedrag gelijk aan de schenking die hij via Bank Austria aan zijn dochters had gedaan. Dit bedrag zou dan buiten de verdeling van partijen blijven. Beide partijen zijn hieraan gebonden. Zou dat niet zo zijn, dan stelt hij zich, net als in eerste aanleg, dat de banksaldi op naam van [minderjarige] volledig tot het te verdelen vermogen van partijen behoren.
hofoverweegt als volgt. De vrouw doet een beroep op art. 1:164 BW. Dit artikel bepaalt:
vrouwis het niet eens met dit oordeel. Zij voert het volgende aan.
manheeft verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt. Hoofdregel voor de waardering van de aandelenfondsen is de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Net als voor de vrouw was het belang van de man erin gelegen een zo hoog mogelijke verkoopwaarde te realiseren. Gezien de onzekere situatie als gevolg van Covid, de snelle zich opvolgende ontwikkelingen en beperkte mogelijkheden tot handelen (eenmaal per twee weken), heeft de man naar het oordeel van het hof met de verkoop in mei 2020 voldoende voortvarend gehandeld. Het hof zal daarom evenals de rechtbank voor de waardering van de aandelenfondsen aansluiten bij de datum van verkoop daarvan. Ook deze grief faalt.
vrouwkeert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij de helft van de definitieve aanslagen over 2018 en 2019 aan de man moet betalen en dat partijen voor de definitieve aanslag over 2020 ieder voor de helft draagplichtig zijn. Ter toelichting voert zij het volgende aan. Tijdens de echtscheidingsprocedure hebben partijen onderling afgesproken dat de man, in afwachting van de beslissing van de rechter, maandelijks een bedrag naar haar zou overmaken. Bij het bepalen van het bedrag is rekening gehouden met de aanslagen 2020, 2019 en 2018. De e-mailberichten van de man van 26 april 2020 en 7 september 2020 (prod. 13) bevestigen dit. Dat de man de belastingaanslagen voor zijn rekening heeft genomen, is derhalve verdisconteerd in het maandelijkse bedrag dat hij naar haar heeft overgeboekt. De IB-aanslagen dienen daarom volledig voor rekening van de man te komen.
manbetoogt dat hij enkel heeft aangegeven dat hij de maandelijkse voorlopige bedragen aan de belastingdienst zou blijven voldoen. De (definitieve) aanslagen moeten alsnog tussen partijen worden verrekend. Dat geldt in ieder geval voor de belastingaanslagen tot 1 september 2020, omdat pas vanaf die datum door hem een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is voldaan.
hofoverweegt als volgt. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de belastingschulden. De stelling van de vrouw dat haar aandeel in die schulden reeds is verdisconteerd in de maandelijkse bijdrage van de man aan haar, wordt door de man weersproken en blijkt naar het oordeel van het hof ook niet zonder meer uit de e-mailberichten van 26 april en 7 september 2020, waarin de man bericht:
naastzijn bijdrage aan de vrouw, zoals de man heeft aangevoerd. De vrouw heeft van haar stelling overigens geen bewijs aangeboden. Dit betekent dat haar grief faalt.
man. Ter toelichting verwijst de man naar de beschikking van de Hoge Raad van 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270. Voorts voert hij aan dat een ontslagvergoeding per definitie dient als vergoeding voor gederfde inkomsten in de toekomst en daarom aan hem is verknocht en niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen.
vrouwheeft verweer gevoerd. Uit niets blijkt dat de vergoeding strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. De ontslagvergoeding valt daarom volledig in de huwelijksgemeenschap.
hofis evenals de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat dat de ontslagvergoeding van de man is bedoeld als vergoeding voor gederfde inkomsten. Het blijkt niet uit de door de man overgelegde beëindigingovereenkomst (prod. 15 in eerste aanleg) en ook overigens is dit niet gebleken. Niet duidelijk is (gemaakt) op welke wijze de uitspraak van de Hoge Raad waarnaar de man heeft verwezen, zijn standpunt zou ondersteunen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de ontslagvergoeding van de man zijn privévermogen is. Grief IV van de man faalt.
vrouwkeert zich tegen de afwijzing van haar verzoek een vergoedingsrecht van de ontbonden huwelijksgemeenschap op de man vast te stellen. Zij voert daartoe het volgende aan.
manheeft de stellingen van de vrouw betwist. De diverse door de vrouw genoemde uitgaven en kosten zien voor een belangrijk deel op gebruikelijke kosten van de huishouding van partijen / het gezin en op de onderhoudsplicht die de man en de vrouw (als stiefmoeder) hebben jegens zijn studerende dochters. Ook voor [minderjarige] hebben partijen altijd grote uitgaven gedaan. Bovendien waren partijen vóór 27 januari 2018 nog gehuwd onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Zij waren toen vrij naar goeddunken hun privé vermogen aan te wenden. Maar ook in het kader van de huwelijksgemeenschap waren zij gerechtigd om gelden die hen ter beschikking stonden te gebruiken en te besteden. Beiden (dus ook de vrouw) hebben dat gedaan.
hofoverweegt als volgt.
manheeft aanvullend verzocht:
vrouwheeft verzocht de verzoeken af te wijzen. De berekening van de man is onduidelijk. De man heeft nimmer uitdrukkelijk verzocht inzicht te verschaffen in de waarde van het goud en de sieraden. Zij zal de man rechtstreeks benaderen en inzicht geven in de juwelen en de waarde ervan.
hofzal het verzoek van de man te bepalen dat hij per saldo aan de vrouw € 208.410,50 verschuldigd is, afwijzen. Het door hem aan de vrouw te betalen bedrag volgt uit de beslissingen die in deze beschikking zijn genomen, in aanvulling op de beslissingen in de bestreden beschikking, en de nog vast te stellen waarde van de juwelen van de vrouw.