Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[erfgenaam 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[erfgenaam 2],
wonende te [woonplaats] ,
[erfgenaam 3],
[erfgenaam 4],
wonende te [woonplaats] ,
[erfgenaam 5],
[erflater],
8.Het verloop van de procedure
- genoemd arrest in het incident, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor uitlating door mr. Kemps omtrent voortzetting van de procedure door de erfgenamen;
- akte na tussenarrest namens de erfgenamen;
- akte overlegging producties door de erfgenamen;
- proces-verbaal van getuigenverhoor;
- proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor;
- memorie na (contra)enquête namens de erfgenamen met producties;
- antwoord memorie na enquête namens [geïntimeerde] met producties.
9.De beoordeling
“Op grond van art. 151 lid 2 Rv kan [erflater] tegenbewijs leveren tegen de waarheid van die verklaring. Het tegenbewijs kan ook betrekking hebben op de stelling dat de in de akte opgenomen verklaring niet overeenstemt met de werkelijkheid. Door [erflater] is onder meer gesteld dat de promissory notes vals zijn en dat de inhoud van de aktes niet overeenstemt – en nimmer heeft overeengestemd – met zijn wil. Ter toelichting heeft [erflater] diverse omstandigheden aangevoerd waaruit volgens hem de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van [geïntimeerde] zou blijken, zoals ter zake de verliesgevendheid van het project en het vertrek van [erflater] uit Saoedi-Arabië in september 2015. Het hof zal – gelet op het gedane bewijsaanbod – [erflater] toelaten om tegenbewijs te leveren tegen de waarheid van diens verklaring zoals vermeld in de promissory notes. Het hof betrekt daarbij dat de promissory notes melding maken van ongeclausuleerde, zware betalingsverplichtingen van [erflater] jegens [geïntimeerde] , zonder enige redengevende verklaring, terwijl ook de dagtekening onjuist is.”
In de eerste week van mei 2015 heb ik aangedrongen op het vertrek van [persoon F] . [erflater] zei daarop letterlijk: ‘if he leaves, I will leave’. Dat zei hij wel op een vriendelijke manier, hij was heel beleefd. Als [erflater] zou zijn vertrokken zou dat voor mij niet makkelijk zijn geweest. Ik liep het risico op gezichtsverlies en zou misschien het project wel verliezen. We hadden op dat moment een aantal klanten waaronder Aranco en Port Authority. Als deze laatste zou vertrekken zou misschien wel 50% van mijn klanten verloren gaan. Ik moest [erflater] daarom wel volgen. Het voelde voor mij als een valstrik. De Nederlandse ingenieurs waren heel belangrijk voor het project. Ik besloot daarom om door te gaan met het project. Wel heb ik in de eerste week van mei 2015 hem gevraagd om de aktes van schuldbekentenis te tekenen. Deze heeft hij goed gelezen en hij zei vervolgens tegen mij: “Dit project is mijn kindje. Als het niet loopt kan je doen met deze papieren wat je wilt. Ik onderteken dit om de continuïteit van het project te garanderen.” Hij zag dat ik me zorgen begon te maken. Ik heb hem gevraagd deze documenten te tekenen omdat ik garanties nodig had en op deze manier wilde ik zijn handelwijze beïnvloeden. Hij was manager van het project en maakte geen bezwaar tegen de ondertekening van deze documenten. Na het vertrek van [erflater] heb ik ook de heer Van Lammeren gevraagd om dit soort aktes te ondertekenen en dat heeft hij ook gedaan. Ik weet niet of het gebruikelijk is in Saoedi Arabië voor werknemers om dit soort documenten te tekenen maar een vriend van mij heeft dit aangeraden.(…)’
[erflater] was als werknemer werkzaam voor [A] . Daaruit vloeit als zodanig geen verplichting voort om ondernemingsverliezen te dragen. Hier komt bij dat eventuele verliezen op het project zouden worden geleden door de rechtspersoon [A] en niet door [geïntimeerde] in privé. De omstandigheid dat [geïntimeerde] 70% van de aandelen in [A] in eigendom heeft vormt geen afdoende verklaring voor aansprakelijkheid van [erflater] jegens [geïntimeerde] en evenmin voor de tenaamstelling in privé van de ‘promissory notes’. Tegen de tekst van de ‘promissory notes’ is gelet op alle kanttekeningen in rov. 9.9. zodanig tegenbewijs geleverd, dat daaraan geen bewijskracht kan worden toegekend.
- in eerste aanleg op € 1.274,00 aan griffierecht en op € 10.846,50 aan salaris advocaat
(3,5 punten x tarief VII € 3.099,00);
€ 15.456,00 aan salaris advocaat (3 punten x tarief VII € 5.152,00).
10.10. De uitspraak
€ 1.727,00 aan griffierecht en op € 15.456,00 aan salaris advocaat,en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;